Quantcast
Channel: Berichten over Achtergronden - Boeddhistisch Dagblad
Viewing all 5097 articles
Browse latest View live

Goede voornemens: alle dagen Jukai

$
0
0

Door Jules Prast - Boeddhistisch Dagblad

Toevlucht nemen en de Kai (voorschriften) ontvangen, dat is binnen het zenboeddhisme de kern van de eeuwenoude Jukai ceremonie.

Hier de intenties en geloften uitgesproken bij de ceremonie op 30 december 2013 in het Kanzeon Zen Centrum Amsterdam.

Kanzeon Centrum Amsterdam buigen voor leraar Nico Tydeman

‘De Jukai ceremonie is bestemd voor leerlingen die officieel zenboeddhist willen worden. Tijdens de Jukai ceremonie spreekt de student de intentie uit zich aan een aantal geloften te willen houden en krijgt hij of zij een boeddhistische naam. Vanaf dat moment draagt de student tijdens de meditaties een zelfgemaakt ‘zenslabbetje’: de rakusu. De jukai ceremonie wordt twee keer per jaar gedaan ten overstaan van de sangha, familie en vrienden.’

Bron: Website Zen Centrum Amsterdam

Een plechtige bijeenkomst, waarbij ook veel gelachen werd.
“Geen geweld,” zo vatte zenmeester Nico Tydeman de intenties en geloften samen.

Eerder op de dag, bij aanvang van de voorafgaande meditatiecyclus zei hij:

Jules Taigu 'Grote Dwaas' met zenslab (rakusu)

Jules Taigu ‘Grote Dwaas’ Prast met zenslab (rakusu)

“Alles geven om alles te winnen.
Maar wat is ‘alles’?
Alles geven is je leven geven.
Maar wat is je leven geven?
Je leven geven is je wil opgeven.
Als je je wil opgeeft, dan zul je alles winnen.
Het is als het ‘Uw wil geschiede’.
Alleen weten wij, boeddhisten, niet wie er met die ‘U’ bedoeld wordt.
Je wil is als een doorn in je hart.
Het doet pijn als de doorn erin zit.
Maar het doet ook pijn om hem eruit te verwijderen.
Meditatie is het er laten uit zweren van die doorn.
Dit is de weg naar bevrijding.”

Intenties en geloften

Eén met de Boeddha, alomtegenwoordig
Eén met de Dharma, alomtegenwoordig
Eén met de Sangha, alomtegenwoordig
Eén met onze oorspronkelijke leraar Shakyamuni Boeddha
Eén met de Grote compassievolle Avalokitesvara Bodhisattva

Eén met Koso Joyo Daishi (Dogen Zenji)
Eén met Taiso Josai Daishi (Keizan Zenji)
Eén met de Grote Opeenvolgende Lijn van Leraren

Vers van Berouw

Al het kwade Karma, van oudsher door mij begaan,
Vanwege zijn beginloze begeerte, haat en onwetendheid,
Geboren uit mijn lichaam, mond en gedachten,
Nu toon ik voor dit alles mijn berouw.

De Drie Juwelen

Ik geef mijn leven aan de Boeddha
Ik geef mijn leven aan de Dharma
Ik geef mijn leven aan de Sangha

Eén met de Boeddha, onvergelijkelijk geëerd
Eén met de Dharma, geëerd om haar zuiverheid
Eén met de Sangha, geëerd om haar harmonie

Ik bén de Boeddha
Ik bén de Dharma
Ik bén de Sangha

De Drie Zuivere Voorschriften

Ik beloof het kwade te vermijden
Ik beloof het goede te doen
Ik beloof alle levende wezens te bevrijden

De Tien Grote Voorschriften

  1. Ik beloof alle leven te waarderen, te beschermen en te ondersteunen.
  2. Ik beloof het eigendom van anderen te respecteren.
  3. Ik beloof ethisch te zijn en niet begerig.
  4. Ik beloof waarheidslievend te zijn en oprecht.
  5. Ik beloof bewust en aandachtig te zijn en niet onwetend.
  6. Ik beloof geen kwaad te spreken van anderen.
  7. Ik beloof mijzelf niet te verheffen en anderen niet te vernederen.
  8. Ik beloof genereus te zijn en niet gierig of inhalig, vooral met betrekking tot de Dharma.
  9. Ik beloof gelukkig te zijn en toegewijd, met compassie voor alle wezens.
  10. Ik beloof met respect te spreken over de Boeddha, de Dharma en de Sangha.

Vers van de Kesa

Wijds is het kleed van bevrijding
Een vormloos veld van mededogen
Ik draag de leer van de Boeddha
Alle levende wezens bevrijdend

De Vier Geloften

Hoe talloos de levende wezens ook zijn
Ik beloof ze allen te bevrijden
Hoe peilloos de oorzaak van lijden ook is
Ik beloof haar geheel te verwijderen
Hoe talloos de dharma’s ook zijn
Ik beloof ze alle te verstaan
Hoe eindeloos de Boeddhaweg ook is
Ik beloof hem ten einde te gaan

 


Andrew Peers: ‘Er valt met blote ogen geen beloofd land te zien’

$
0
0

Door Joop Ha Hoek - Boeddhistisch Dagblad

Een monnik vroeg aan Chao Chou: ‘Wat is Chao Chou?’ Chao Chou antwoordde: ‘Oosterpoort, westerpoort, zuiderpoort, noorderpoort’.

‘Af en toe doe ik de deur nog steeds op slot om beschutting te zoeken in mijn oude kasteel. Ik oefen mij dus in het openen én het sluiten van de poorten. Die innerlijke vesting is soms best wel handig. Alles heeft zijn waarde en niets is voor niets geweest. Niets gaat verloren- zelfs mijn grote zwerftochten, ‘fouten’ en innerlijke verdedigingswerken kunnen helpen. Tegenwoordig heb ik veel meer ruimte om zonodig naar binnen en buiten te gaan en me open en kwetsbaar op te stellen tegenover anderen. Het vertrouwen en de openheid groeien op de weg van don’t know, een niet-weten dat alle brokstukken opraapt en aanvaardt.’

Uitgetreden monnik in de orde van de trappisten, meditatieleraar en tegenwoordig sjamanistische gids in de Keltische traditie Andrew Peers (1962) gunt de lezer in zijn boek De Familiejuwelen meer dan een inkijkje in zijn persoonlijke en spirituele ontwikkeling. Hij toont ze de slang in hem zelf, een soms gitzwart monster, met een genezende maar ook dodelijke energie.

‘Vertel jij mij maar waar de slang is. Ik antwoord: ‘in mij’. Ik heb de kracht van de slang altijd gekend in mijn binnenste, maar ik heb moeten leren hoe ermee om te gaan. Het is een tweeslachtige energie, genezend maar ook dodelijk. Het is een diep intuïtief weten. Of in de woorden van de Indiër Bodhidharma, die de boodschap van de Boeddha vanuit India naar China overbracht: een direct kijken naar het hart. Mijn persoonlijke slang moet eerst zijn vel van haat afwerpen.’

andrew peers als boeddhist monnik

Andrew Peers, Keltisch boeddhistische bisschop van Ierland.

Al meer dan vijfentwintig jaar leest Peers koans- letterlijk publieke gevallen, in de zentraditie voorvallen die dikwijls verwarrend over komen, maar die al honderden jaren dienen als potentiele en pittige toegangspoorten tot een staat van ontwaken. In de meeste zenscholen verwacht de zenleraar een kort en bondig antwoord of een fysiek gebaar van de leerling. In 2001 ontmoette Peers in de abdij van de trappisten in Zundert zenleraar Ton Lathouwers, die koans op een  heel andere wijze benadert, analoog aan wat diens Chinese leraar Teh Cheng hem zelf leerde: leer schrijven over koans.

De ontmoeting met Lathouwers inspireerde Peers jaren na die ontmoeting tot het schrijven van persoonlijke gedachten en ervaringen met betrekking tot koans. Lathouwers waarschuwde daarbij alle zencliché’s te vermijden en inspireerde Peers om vanuit het hart en persoonlijke ervaringen zijn gedachten aan het papier toe te vertrouwen. Het gaat om niet meer en minder dan het inzicht van de student zelf, de unieke woorden van de student, schrijft Peers in zijn boek.

Eind 2006 nodigt Lathouwers Andrew Peers uit om een periode van intensief werk aan te vangen. De behandeling van de koanbundel Pi Yen Lu –letterlijk de Blauwe Rots Verzameling- genaamd. Aan de hand van zenkoans uit de Pi Yen Lu mocht Peers over zijn leven diep reflecteren. Door de bovendrijvende inzichten neer te zetten op papier wil Peers anderen laten zien hoe een koan kan gaan werken in het hart en hoe uitdagend dat kan zijn voor onze normale manier van kijken naar de wereld. Hij zegt anderen te willen laten zien hoe rijk en haast onuitputtelijke deze bron is.

‘Koans dienen als spiegels en het schrijven over een koan leidt tot verstilling op een manier die misschien nog beter past in het Westen dan in het Oosten. Er zit meer vrijheid van expressie in de westerse cultuur en de psychologie is nooit ver weg’, schrijft Peers. Het boek laat de lezer op een intieme manier kennis maken met de eertijds bebaarde trappist, boeddhist, punker en vervelende klier die Peers in zijn jonge jaren voor zijn omgeving was. Over zijn leven als (trappist) monnik schrijft hij: ‘Soms heb ik de indruk dat alle broederlijke omgang in de abdij (Engeland, Ierland en Zundert) één lange oefening is geweest om mijn afgewezen zelf te reanimeren.’ En ‘als jonge man was ik rebels, een punker en had niets te maken met de kerk, maar de inzichten in de leer van de Boeddha hebben mij uiteindelijk teruggebracht  naar het christendom.’ Naar het zijn dus, met alle vragen.

En altijd is er weer de vraag en het verlangen om iets te doen. *‘Het kan alleen maar gebeuren door mij. Maar wat precies moest er gebeuren? Heel de schepping die net door mij heen was gevloeid was er niet meer. Niets was er meer, niets vindbaar om op te steunen. In deze toestand begon ik me angstig te voelen. Het was alsof ik hoog boven op een top van een berg stond met duizelingwekkende donkere ravijnen alom. Ik voelde angst maar tegelijkertijd een kalmte en een diep verlangen om toch iets te gaan doen, om te beginnen. Om het te laten gebeuren door mij.’

*Naar aanleiding van de reacties van verschillende leraren op Hsueh Feng’s Slang met een Neus van een Schildpad.

We eindigen waar we mee begonnen.

Een monnik vroeg aan Chao Chou: ‘Wat is Chao Chou?’ Chao Chou antwoordde: ‘Oosterpoort, westerpoort, zuiderpoort, noorderpoort’.

Peers: ‘Er valt met blote ogen geen beloofd land te zien. Maar we blijven alert en hoopvol. Net als Kwan Yin kunnen we in een bewuste, eerder vrouwelijke houding van openheid en ontvankelijkheid op de happy winds van genade wachten. Succes gegarandeerd. Maar er is geen succes zonder spanning. Het zal pas aan de horizon verschijnen wanneer we er ons voor open stellen. Het is er al natuurlijk, de boeddha-aard begint vanzelf te glanzen.’

De Familiejuwelen

De Familiejuwelen

De slang, de cel in het klooster, de zoektocht naar niet-pijlers in het leven, de Boeddha en het waarom van zoveel zaken komen in het boek van Peers op een levendige en indringende wijze aan bod. Soms is hij de Ierse storyteller, dan weer de monnik, de autobiograaf, leraar en student. Het boek geeft de zoektocht weer van de schrijver naar het eigen hart. Een levensverhaal geschreven vanuit koans. Het is een plezier om De Familiejuwelen te lezen.

De Familiejuwelen is een uitgave van Ansgarboek, Den Bosch. ISBN-nummer 97894 91010 08 8.

Lees ook Keltisch boeddhisme  de eikenboom in de tuin  

Meer informatie over Keltisch boeddhisme

 

Dweilen op je knieën, dat is verlichting

$
0
0

Door Jules Prast - Boeddhistisch Dagblad

Niet mediteren, maar leren jezelf toe te vertrouwen, daar komt het op neer in het Shinboeddhisme. Sommige mensen kunnen mediteren, andere niet. Dat maakt je toch niet minder mens of minder boeddhist?

Dit zei professor Taitetsu Unno in een interview met het Amerikaanse boeddhistische tijdschrift Tricycle in 1995. Unno, de auteur van het boek River of Fire, River of Water (1998), is een vertegenwoordiger van het Shinboeddhisme, een Japanse vorm van het Reine Land Boeddhisme.

Amida Boeddha

Amida Boeddha

In het interview spreekt hij, zonder dit expliciet te benoemen, over ‘shinjin’, een kernbegrip binnen het Shinboeddhisme. Shinjin staat voor jezelf waarlijk toevertrouwen aan het grote mededogen dat wordt gesymboliseerd in de gestalte van Amida Boeddha.

Hieronder heb ik enkele fragmenten uit het begin van het interview met Unno vertaald:

Kunt u iets zeggen over uw begrip van overgave in boeddhistische beoefening?

Unno: In de eerste plaats is overgave een westerse religieuze categorie. In het boeddhisme is overgave de kern van het opgeven van het ego-zelf; we gebruiken er echter niet een speciaal begrip voor omdat het hele boeddhistische leven als zodanig draait rond overgave, rond het opgeven van het ego.

Er is hier sprake van een cultureel verschil – ik kan het voorbeeld geven van de vechtsporten (martial arts). In dit land gelden vechtsporten als zelfverdediging. In Oost Azië is het doel jezelf zover te trainen dat er geen ‘zelf’ meer is om te verdedigen. Dat is voor mensen erg moeilijk te begrijpen. Hetzelfde probleem tref ik aan in het Amerikaanse boeddhisme. Onlangs las ik een artikel waarin een Amerikaanse zenboeddhist schreef over een bezoek aan Japan. Ik realiseerde me dat Amerikaans boeddhisme ‘psychotherapeutisch’ boeddhisme is, terwijl boeddhisme in Japan ‘geloofsboeddhisme’ is. De kern van geloof is overgave, het opgeven van het kleingeestige ego-zelf.

Maar hoe kunnen we leren het ego-zelf vrijwillig op te geven?

Unno: In de traditie van het Shinboeddhisme worden we door te luisteren naar het onderricht gebracht tot het besef dat we onszelf nooit kunnen overgeven. Weerstand komt vanuit het diepste centrum van ons karmische zelf. Om die reden zegt de compassie van Amida Boeddha: “Tai, je hoeft je niet over te geven.” Wanneer ik dat hoor, wanneer ik begrijp dat ik het niet kan omdat het mijn aard niet is – dat het zoiets is als zeggen: “Vlieg de lucht boven je maar in” – dan realiseer ik me dat ik me niet hoef over te geven, maar dat de overgave op een natuurlijke en spontane manier plaatsvindt dankzij ware compassie. Dit is ‘anderkracht’ die werkt via ‘zelfkracht’. Maar dit vereist een enorme strijd. Zolang ik denk dat ik het zelf kan, gaat het niet werken.

Op die manier loslaten, hoe kunnen we leren dat vaker te doen? Ik weet dat ik daar in ongewone omstandigheden kan uitkomen, maar niet in het dagelijks leven.

Taitetsu Unno.

Taitetsu Unno.

Unno: In Shin, het Reine Land Boeddhisme, komt het neer op luisteren naar het onderricht. Er is geen meditatieve beoefening als zodanig. Luisteren is ontwaakt raken. Ik heb mijn eigen ideeën over dingen en het boeddhisme brengt zijn ideeën naar voren. Geleidelijk worden mijn ideeën vervangen door de ideeën die boeddhistische leraren gedurende 2500 jaar hebben gecultiveerd.

Denkt u dat Amerikaanse boeddhisten te veel nadruk leggen op meditatie?

Unno: Ja en nee. De tempel van het moderne leven vereist momenten van stilte en meditatie, maar dat is niet het doel van het boeddhisme. Tijdens een recent verblijf van zes maanden in Japan las ik artikelen en essays geschreven door boeddhistische leken en monniken. Een zeer eerbiedwaardige abt van een groot zenklooster schreef in een klein artikeltje: “In Zen bestaan er slechts drie dingen: ten eerste schoonmaken, ten tweede zingen, en ten derde devotie. Dat is alles.” Veel Amerikanen wenden zich tot Zen in de hoop op verlichting, maar schoonmaken willen ze niet. Het is erg veeleisend en rigoureus. Opstaan om drie uur ‘s nachts en niet alleen de vloer vegen, maar ook dweilen, op je knieën, begrijp je? En dan is het zingen geblazen, ‘s ochtends een uur lang en ‘s avonds een uur. Het is begrijpelijk dat een ontwikkelde Amerikaanse jongen zegt: “Waarom zit ik mijn tijd hier te verdoen? Ik wil verlicht worden.” Maar verlichting kan uitsluitend tot uitdrukking komen in de dagelijkse besognes van schoonmaken en vegen en poetsen – en in zingen en devotie.

En in onderricht.

Unno: O, zeker. Sommige mensen houden ervan te mediteren en zijn er lichamelijk toe in staat, maar anderen kunnen dat niet om gezondheidsredenen of door leefomstandigheden zoals gezinsverplichtingen, financiële problemen, enzovoorts. Maar dat maakt hen niet minder mens of minder boeddhist, toch?

Uit: ‘Even Dewdrops Fall’ – An Interview with Taitetsu Unno, Tricycle, Summer 1995. Het volledige interview vind je hier. De Engelse tekst van de vertaalde fragmenten staat ook op Boeddhaweg.nl. Zie ook mijn artikel uit september 2013 over Unno’s boek River of Fire, River of Water.

Boeddhistische boodschap is universeel en persoonlijk

$
0
0

Door Wim Schrever - Boeddhistisch Dagblad

Op zondag 8 december vorig jaar vond er een Jukai-ceremonie plaats bij Zen Sangha (Gent), waarbij vier zenstudenten de geloften aflegden. Dat gebeurde in aanwezigheid van Cathérine Genno Pagès Roshi en haar echtgenoot Michel Genko Sensei. Ze waren opgetogen om zulke motivatie te zien in de zengemeenschap van Zen Sangha, rond Frank Sensei De Waele.

Genno Roshi had Frank Sensei de transmissie toevertrouwd in 2005, nadat hij acht jaar bij haar in opleiding was geweest, in haar Dana Zen Center in een voorstad van Parijs (Montreuil). In het gesprek dat wij hadden met Genno Roshi benadrukte zij dat de boeddhistische boodschap tegelijk persoonlijk en universeel is.

‘Wanneer ik zie dat onze zenboeddhistische gemeenschap in zulke grote getale samenkomt is dat echt hartverwarmend: het is net een groot familiefeest! Het doet me heel wat om zulk een  ceremonie te mogen meemaken, temidden van zo’n vriendschappelijke groep mensen met goede intenties. Voor mij is het ook een bevestiging, een bewijs dat de Dharma, de leer van de Boeddha, doorgegeven wordt en zichzelf blijft herhalen. Ik zie hier ook veel van mijn eigen leerlingen. Het spreekt voor zich dat dat telkens fijne ontmoetingen zijn. Je kan zien dat er hier sprake is van een echte motivatie bij al die mensen die zich vrijwillig inzetten om er een fijne bijeenkomst van te maken. En dat doet me plezier.

Frank Sensei is ook de geschikte leraar om mensen daartoe aan te zetten: hij inspireert hen daartoe. Hij kan die intenties bij mensen in gang zetten. Dat heb ik zo bij hem aangevoeld vanaf het begin dat hij als zenleraar werkt. Bovendien geeft deze bijeenkomst me ook een duidelijk aanvoelen dat het niet alleen de aanwezigen zijn, die deze ceremonie belichamen, maar ook al diegenen die ons zijn vooraf gegaan én ook zij die nog zullen volgen. Cela dépasse complètement.’ 

Hoe gaat het met uw eigen Sangha in Montreuil, bij Parijs? Zijn er in Frankrijk soortgelijke boeddhistisch geïnspireerde gemeenschappen met zulke motivatie?

De Franse Zenleraar Catherine Pages Genno Roshi met echtgenoot Michel Genko Sensei. Foto Wim Schrever.

De Franse Zenleraar Catherine Pages Genno Roshi met echtgenoot Michel Genko Sensei. Foto Wim Schrever.

‘Net als hier in België zijn er in Frankrijk meerdere kleine verenigingen die ook op dat vlak goed werk leveren. En dat is belangrijk, dat er vele kleine groeperingen zijn, waar de mensen elkaar goed kennen en die alle samen een grote familie vormen.

Ikzelf ben nu sinds lange tijd al lerares en ik heb reeds vele leerlingen gekend, waarmee ik samen op weg ging voor een bepaalde tijd. Drie transmissies heb ik ook al mogen geven; in de lente van volgend jaar volgt nog een vierde overdracht. Voor mij overheerst nu het gevoel dat mijn werk er op zit en dat het moment gekomen is voor verdieping, om mijn persoonlijke zenpraktijk intenser te beleven. Het zou me ook goed doen om wat langer dezelfde mensen om me heen te weten.

Door de transmissies die ik heb kunnen geven, zien we de dharma ook in onze contreien wel degelijk verspreid: dat gaat van België over Duitsland, Frankrijk en Portugal, en met de volgende overdracht ook in Nederland.’

U heeft vertrouwen in de toekomst?

(ze raakt op een heel attente manier mijn arm en kijkt dwars door me heen) ‘Wanneer ik transmissie geef, heb ik vertrouwen op voorhand.

Het proces van transmissie, het doorgeven van de leer van de Boeddha, is een teken van vertrouwen: het is voor de ontvanger een teken om de dharma te bevestigen op zijn of haar eigen manier. De leraar geeft ermee aan: tot nu toe zijn we één geweest, vanaf dit moment zijn we twee.’

Kan het boeddhisme onze samenleving vooruit helpen?

‘Het boeddhisme kan ons veel aanbrengen. In de eerste plaats verdraagzaamheid. Dat is heel belangrijk. En niet vanuit een dogmatisch denken maar vanuit een diepe beleving en appreciatie van wat het leven werkelijk is, zoals we dat in onze zen-lijn beoefenen. We moeten het leven aanvaarden zoals het is, we moeten ons eigen leven omarmen. Hoe meer we dat doen, hoe meer we zijn wat we écht zijn; hoe dichter we bij ons eigen zelf zijn en tegelijk verbonden met al die andere levens. Het bevestigt opnieuw de filosofie van het boeddhisme dat enerzijds het persoonlijke aanspreekt en tegelijkertijd het universele.

Als je kijkt naar al die rampen die vandaag de dag in de wereld gebeuren, van de financiële crisis in New York tot de natuurramp in de Filipijnen en de vreselijke oorlog in Syrië, dan spreekt daaruit de onderlinge verbondenheid die we als mensen met elkaar hebben: het belangt ons aan en beïnvloedt ons allen. Het raakt ons. En daaruit blijkt eens te meer en telkens opnieuw die onderlinge verbondenheid die we als mensen hebben.’

Vanaf het begin heeft u het boeddhistisch pad samen met uw echtgenoot Michel Genko Sensei afgelegd. Was dat een extra motivatie voor u om verder te gaan in de zenboeddhistische spiritualiteit?

‘Dat is inderdaad een goede steun voor mij geweest. Mijn echtgenoot Michel heeft me steeds bijgestaan en geholpen. We zijn ook al dertig jaar een koppel, wat vandaag een uitzondering mag heten. (ze glimlacht) Dertig jaar is heus een lange periode.’

‘Het is waar, ik heb het geluk dat ik mijn spirituele praktijk en boeddhistisch pad samen met mijn man kan beoefenen. En dat is zo geweest vanaf het begin. Hé oui, j’ ai de la chance.

Merci beaucoup pour cet entretien.

 Wie meer boeiende artikelen wil lezen over spiritualiteit, zoals bijvoorbeeld een interview met het  afscheidnemend kerkhoofd van het Vlaamse Geraardsbergen, Jan Van Raemdonck: als katholieke priester en deken van de kerk is hij er al langer van overtuigd dat de katholieke kerk veel kan leren en best ook kan overnemen van het boeddhisme ‘als de kerk wil overleven’, zoals hij dat letterlijk stelde.

Ook interessant is het gesprek met Jozef De Witte, directeur van het Centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding. Een betrokken betoog van een bezielde man.

Er is tevens een bijzondere bijdrage van StampMedia, over ‘slow tv’: past helemaal in het nieuwejaarsvoornemen om het wat kalmer aan te gaan doen.

Online lees-, kijk- en bladerbaar op http://www.giesbaergskekoleurengazette.be/

 

Geef mensen hoop, maar geen optimisme

$
0
0

Door de redactie - Boeddhistisch Dagblad

Eén van de meeste schadelijkste culturele ideologieën is die van het optimisme. De optimisme-ideologie is het culturele gezicht van het neoliberalisme. Haar invloed op het sociale is zo groot dat we ons mens zijn tot één dimensie reduceren en dat is altijd happy zijn. Hoop daarentegen is een actieve houding die de mensen een realistisch alternatief aanreikt. Een bericht van Mohamed El Khalfioui

Het optimismedenken gaat als volgt, ongeacht in welke positie je je bevindt, je kan altijd een winnaar worden. Het maakt niet uit welke tegenslagen je hebt gehad, je moet altijd optimistisch zijn. En liefst geen tijd verliezen met denken en filosoferen over het leven. Niet bij de pakken neerzitten en er gewoon voluit vooruit gaan. Optimisme vergt dat je je constant gelukkig voelt.

Optimisme in de politiek en economie

Het klassieke voorbeeld van optimisme is de verkiezingscampagne van Barack Obama in 2008 met de bekende slogan: Yes we can. Obama werd opgehemeld als het voorbeeld van optimisme. Als je maar je best doet, geraak je er wel. Het is heel openbarend dat het een individu (Obama) betrof en niet de Afro-Amerikaanse gemeenschap. Voor vele neoliberalen was Obama het ultieme voorbeeld van hoe je als individu kan slagen in het leven ondanks alle tegenslagen. De uitzondering werd de regel.

Optimisme is inherent verbonden aan het kapitalisme, het is haar (culturele) taal en recent ook die van het neoliberalisme. Het kapitalisme werpt ons voor dat de wereld van morgen op materieel vlak altijd groter en beter moet zijn. Economische groei ten koste van alles en iedereen. Ongeacht wat er gebeurt, we gaan in een betere wereld terecht komen, aldus het optimisme.

De happy-mentaliteit

De tijd dat zangers een kritische en sociaal geëngageerde houding hebben zoals in de jaren ’60, ligt wel definitief achter ons. De meeste onder hen verkopen niet alleen een consumentisme, maar ook optimisme en eeuwig geluk. We mogen de rol van muzikanten niet onderschatten in het verspreiden van het neoliberalisme. Het is misschien daarom dat de marxistische theoreticus Gramsci cultuur als het belangrijkste domein zag dat een revolutie kon doen slagen of falen.

affiche Partij voor Geluk

In 2012 opgericht door Misha Beliën en Floor Rikken met als inspiratie Bruto Nationaal Geluk. Er waren plannen om mee te doen met Tweede Kamerverkiezingen.

In het lied Good Time van Owl City & Carly Rae Jepsen wordt het optimisme bezongen. Of het nu ochtend of avond is, het is altijd een goede tijd. Het uitgangspunt is dat een goede tijd hebben een automatisme is. Alles wordt gerelativeerd tot het je constant goed voelen. Het lied Happy van Pharrell Williams gaat nog een stuk verder dan dat. Je ontvangt slecht nieuws, neem het gewoon aan en dan ga je weer verder happy zijn. Het reduceert de essentie van het mens zijn tot één dimensie, die van optimisme/geluk.

Met geluk is op zich niks verkeerd, maar je kan niet gelukkig zijn, als je niet ook ongelukkig bent in het leven. Deze twee eigenschappen zijn geen tegengestelden van elkaar, maar eerder gevoelens die complementair zijn en die dynamisch zijn.

Het optimisme is vooral een culturele ideologie die het individu boven alles plaatst en het collectief ontkent. Door optimistisch te zijn kan je uit armoede geraken en rijk worden, volgens de apostelen van het neoliberalisme en optimisme. Het is een ideologie geworden waarbij we worden verplicht om dag in dag uit gelukkig en happy te zijn. Woorden als zelfredzaamheid, zelfverantwoordelijkheid en participatie zijn hierbij nooit ver weg.

Er zijn tendensen binnen de samenleving die geluk willen meten. Maar deze gelukspolitiek staat ten dienste van het neoliberalisme. Meten is zeker in dit geval niet weten. Welke instrumenten gaan worden gebruikt om geluk te meten? Je kan het al raden: materialistische zaken. Om George Orwell te parafraseren: “Men can only be happy when they do not assume that the object of life is happiness.”

Laat ons hopen

Hoop is totaal het tegenovergestelde van optimisme. Het optimisme vertrekt vanuit een passieve houding die geen rekening houdt met hoe de samenleving en haar machtsstructuren zijn georganiseerd. Om een optimist te zijn heb je alleen een beetje naïviteit nodig. Om hoop te hebben, heb je veel moed en sterkte nodig.

Hoop vertrekt altijd vanuit een bepaald engagement en wereldbeeld. Waar staan we vandaag de dag als samenleving en waar willen we naar toe gaan? Hierbij heb je een bepaalde mate van verbeelding nodig. Hoe willen we dat de toekomst eruit ziet? Hoop is ook in essentie een collectief gedragen idee. Het reduceert het mens-zijn niet tot één dimensie, maar plaatst alles in een breder en complex perspectief. Het analyseert de samenleving in zijn huidige vorm en geeft hierbij een toekomstperspectief.

Om te eindigen: laat ons minder optimistisch zijn, maar wel hoopvol over de toekomst.

bron dewereldmorgen.be

Deze bijdrage is gelicenseerd onder een Creative Commons Naamsvermelding-NietCommercieel-GeenAfgeleideWerken 2.0 België licentie

 

 

Doorboord door eenzaamheid

$
0
0

Door Jules Prast - Boeddhistisch Dagblad

“Hoe fris en helder vind ik de maan, zo rustig stralend in het blauw.” Enkele verzen van de Japanse zendichter Ryokan Taigu (1758-1831) in het Nederlands vertaald.

Mos drijft met het water mee.

Luisterend naar ‘t stil gekabbel

voel ik me even kalm en vluchtig worden

als het geruisloze geluid van de stroom.

 

Alleen levend in de bossen,

geen bezoek dat de rust verstoort;

Hoe fris en helder vind ik de maan,

zo rustig stralend in het blauw.

 

Elk ahornblad,

dwarrelend op zijn weg,

toont zijn voor- en achterkant

een en wel.

 

Konden bij ‘t vallen van het duister

de pijnbomen op de heuvel spreken:

‘k Zou ze vragen stellen

Over dingen die zijn voorbijgegaan.

 

Hoe verlaten is mijn leven hier!

Maar hoe helder is mijn geest,

dag na dag,

zoals het komt en gaat.

 

In de wereld der dromen

heb ik gedroomd en gedroomd.

En wat word ik bij ‘t ontwaken

door eenzaamheid doorboord.

 

Mijn tranen bevochtigen mijn mouwen

terwijl ik pieker over het op en neer

waar de wereld zo vol van is

in verandering die nooit ophoudt.

 

In de wereld

zullen dingen die lijken te bestaan

een voor een voorbijgaan:

Hoe lang kan ik niet treuren!

 

Als iemand vraagt

wat in deze monnik omgaat,

verzoeke dan te antwoorden:

Niets dan wat de wind in ‘t voorbijgaan fluistert.

 

Ryokan Taigu

De opleiding boeddhistisch begeleider in de Belgische zorgsector

$
0
0

Door de redactie - Boeddhistisch Dagblad

Wij leven in een wereld waar een groot taboe rust op ouderdom, ziekte en dood.

Vanaf het begin van de twintigste eeuw werd de dood langzaamaan uit onze samenleving verwijderd en alle rituelen rond overlijden en rouw werden van publieke ceremonie tot privé aangelegenheden gemaakt. De hospitalisatie van terminale patiënten werd algemeen, het ziekenhuis werd de normale plaats om te sterven en de dood is een “medische dood” geworden. Het blijft bijzonder moeilijk om de sterfelijkheid van de mens en de onontkoombaarheid van zijn levenseinde onder ogen te zien en heel wat dokters voelen het overlijden van een patiënt als een persoonlijke nederlaag aan. In bijna gans het Westen, maar ook in Japan, is het de regel dat men discreet en geluidloos sterft, dat men na een overlijden in stilte rouwt en dat het niet wordt gewaardeerd wanneer men de bijhorende pijn te veel in het openbaar vertoont. Mensen moeten heel dikwijls alleen hun weg zien te vinden in ‘het landschap van afscheid en verlies’ en zonder daarover een waardeoordeel uit te spreken, is dit goed om weten wanneer je stervenden en rouwenden begeleidt.

oude handenEr blijkt een grote gespletenheid te bestaan tussen de medische, wetenschappelijke wereld van de lichamelijke dood en de sacrale, spirituele wereld van het overlijden en het proces dat daar naar leidt. Sterven omvat veel meer, gaat veel dieper dan enkel de fysieke overgang van leven naar dood. Sterven hoort bij het leven, het is – net als geboren worden of als voor het eerst de liefde ervaren  – een zeldzaam en kostbaar gebeuren, een bijzonder en heilig moment, een rite de passage. Vanuit de toenemende onvrede met het gebrek aan zorg daar rond, ontwikkelden bezielde mensen vormen van stervensbegeleiding waaruit dan later de netwerken voor palliatieve zorg zijn ontstaan. In het artikel ‘Palliatieve zorg: in dienst van meer levenskwaliteit?’ van prof. emeritus Herman De Dijn (KU Leuven) wordt palliatieve zorg omschreven als een benadering die de levenskwaliteit verbetert van patiënten en hun naasten die te maken hebben met een levensbedreigende aandoening. Dit gebeurt door het voorkomen en verlichten van het lijden door een vroegtijdige signalering en zorgvuldige beoordeling en behandeling van de pijn en andere problemen van lichamelijke, psychosociale en spirituele aard. “Het gaat om een vorm van geneeskundige zorg”, zegt Herman De Dijn, “waarin bij uitstek ook de existentiële problematiek van het ziek zijn en het ingebed zijn van de zieke in het sociale weefsel mee in de zorg opgenomen worden. Palliatieve zorg is dus een heel omvattend soort zorg, een totaalzorg”.  

Iedereen die als zieke, als familielid of bezoeker kennis heeft gemaakt met een palliatieve zorgeenheid of met de palliatieve thuiszorg, weet dat deze doelstellingen elke dag opnieuw worden nagestreefd en in het beste geval ook gerealiseerd. Artsen, verpleegkundigen, aalmoezeniers of moreel consulenten, vrijwilligers en logistieke medewerkers, allen zijn goed opgeleid, volgen bijscholingen en dragen de waarden van de palliatieve zorg in het hart.

Sogyal Rinpoche.

Sogyal Rinpoche.

Onlangs is het (Belgische) Hoger Instituut van het Boeddhisme gestart met de opleiding ‘Boeddhistisch begeleider in de zorgsector’ (zie: http://www.buddhism.be/nl/hib). Hoewel veel zorgverleners op de palliatieve setting het Tibetaans boek van leven en sterven van Sogyal Rinpoche kennen en sommigen van hen een training volgden bij Christine Longaker van zijn Rigpa-gemeenschap – en zonder af te doen aan de kwalitatieve totaalzorg die er wordt geboden! – , blijkt steeds meer vraag naar stervensbegeleiding op basis van de boeddhistische levensvisie. Wat dat inhoudt wil ik graag illustreren aan de hand van het werk van Joan Jiko Halifax en haar ‘Being with Dying’-programma. De Nederlandse zenleraar Irène Kaigetsu Bakker was van 1998 tot 2004 bij dat programma betrokken en werd door het HIB gevraagd het onderdeel van de opleiding ‘Leven met sterven’ te geven.

Joan Halifax, Amerikaans zenleraar en van opleiding medisch antropoloog, werkt al sinds de jaren zeventig binnen het domein van de stervensbegeleiding. Zij heeft een training ontwikkeld die grotendeels gebaseerd is op de kernwaarden van het boeddhisme en waarin de focus ligt op de relatie met de zieke en zijn/haar familie. Zij stelt dat van de zorgverleners veel kwaliteiten en vaardigheden worden gevraagd, die door de druk van het werk of de omstandigheden dikwijls niet aan bod kunnen komen. Daarnaast gaat het bij deze groep dikwijls om van nature gevende mensen, voor wie begrenzing en zelfzorg niet vanzelfsprekend zijn. Soms is het lijden van de zieken zo confronterend dat de eigen draagkracht of roeping onder druk komt te staan of dat men geconfronteerd wordt met existentiële vragen. Voortdurende stress kan in het team ook leiden tot onderlinge onverdraagzaamheid, gekibbel, pesterijen en zelfs tot geweld. Wanneer als gevolg daarvan verharding ontstaat, of een vermindering van empathie en compassie met de patiënten, komt dat zeker niet ten goede aan de begeleiding.

Haar programma “Being with Dying: Professional Training Program in Contemplative End-of-Life Care” (BWD) gaat er daarom van uit dat wie op een meelevende manier aan stervensbegeleiding wil doen de eigen pijn moet kunnen erkennen en accepteren, en eveneens – in het eigen leven en in relatie met anderen – ontvankelijkheid, mededogen en veerkracht moet ontwikkelen en voeden in de vier dimensies van het bestaan (fysiek, psychologisch, sociaal en spiritueel).

De training beoogt  transformatie op verschillende vlakken: transformatie van de zorgverlener (dokter, verpleegkundige, psycholoog, vrijwilliger, aalmoezenier, …), van de patiënt, van de groep (het interdisciplinair team, de patiënten en hun familie, …) en van het instituut ziekenhuis.

Wat de zorgverlener betreft, bestaat de eerste stap uit het verkennen en uitklaren van zijn/haar  wereldbeeld, waarden, prioriteiten en aannames. Een wereldbeeld beïnvloedt immers de manier waarop zorg wordt verleend, een wereldbeeld behelst ook de waarden, die de prioriteiten en de aannames bepalen; samen vormen ze de basis van waaruit er wordt gehandeld.

Daarnaast wordt er gewerkt met contemplatieve oefeningen (meditatie), waarbij de focus ligt op het bevorderen van inzicht, mentale stabiliteit en mededogen; oefeningen die voortkomen uit de boeddhistische traditie en die de geest ontwikkelen. Neurologisch onderzoek (o.a. van het Mind and Life Institute, de groep wetenschappers die samenwerkt met de Dalai Lama  – zie: http://www.mindandlife.org/research-initiatives) heeft aangetoond dat deze praktijk zorgt voor een goede emotionele balans en een betere concentratie, naast o.a. het ontwikkelen van empathie, compassie, veerkracht en een houding van niet oordelen. De oefeningen blijken een diep effect te hebben op het welbevinden van de zorgverlener en dus ook indirect op de interactie met de patiënt. De zorgverlener wordt gewezen op het belang van een ruim perspectief, van zelfkennis en het vinden van betekenis in zijn/haar werk en leert daartoe allerhande technieken aan. Daardoor groeit ook de mogelijkheid om ervaringen van op afstand te bekijken en te herkaderen op een manier die verbindend werkt.

Veel aandacht gaat ook uit naar het bedachtzaam gewaar worden van de innerlijke fysieke processen, zoals beschreven in de Satipatthana Sutra. Het kunnen gewaar zijn daarvan blijkt een voorwaarde te zijn om empathie te kunnen ervaren. Zonder empathie, zonder de mogelijkheid om het lijden van de ander te herkennen en te voelen, is er ook geen mededogen mogelijk. Mededogen of compassie ontwikkelt zich in verschillende stadia, van het herkennen van lijden, naar het voelen van lijden, naar het verlangen om het te verhelpen en tenslotte naar het kunnen loslaten van het resultaat van je interactie. En mededogen bestaat uit twee basisvormen: voorwaardelijk mededogen, dat betrekking heeft op diegenen met wie je je verbonden voelt of met wie je je kunt identificeren en onvoorwaardelijk mededogen, dat zich richt op alle wezens, zonder onderscheid. Via de oefeningen kan de zorgverlener daarin een groeiproces doorlopen. Hij/zij ervaart dat het in praktijk brengen van mededogen, empathie en aanwezigheid geen eenrichtingsverkeer is maar heen en weer gaat tussen zorgverlener en patiënt en dat  authenticiteit daarin heel belangrijk is.

mededogen 4De opleiding laat de zorgverleners kennis maken met de vier brahmavihara, de fundamentele menselijke kwaliteiten die we allemaal in ons hebben en verder kunnen ontwikkelen: liefdevolle vriendelijkheid, mededogen, mede-vreugde en gelijkmoedigheid. Er wordt ook geoefend met de Tibetaanse praktijk van het tonglen (geven en ontvangen) waarbij wordt gevisualiseerd hoe je het lijden van de ander opneemt en welzijn teruggeeft. Er wordt geoefend in aanwezig kunnen zijn en blijven bij pijn en lijden, zonder dit op jezelf te betrekken en zonder voortdurend te willen troosten.

Een derde gebied waar veel aandacht naartoe gaat, is de ontwikkeling van morele en ethische kwaliteiten. Er wordt bijvoorbeeld onderzocht wat het verschil is tussen iemand behandelen/genezen en iemand verzorgen/zorg geven; er wordt gekeken naar de morele en existentiële noden van de zorgverlener; er wordt geleerd om met innerlijke dilemma’s en conflicten om te gaan. Ook hier wordt met de contemplatieve oefeningen gewerkt, waarvan sommige werden ontwikkeld om speciaal die zorg te ondersteunen die relaties versterkt. Wanneer je zelf in balans bent, heb je betere communicatie, ben je emotioneel intelligenter, ben je zowel sociaal als cultureel gevoeliger, ben je beter in contact met anderen en draag je op een positieve manier bij aan de groep.

Even heilzaam als het ontwikkelen van mededogen is het ontwikkelen van wijsheid, want wijsheid tilt ons boven de begrenzingen van ons ego uit en maakt ons tolerant. Wijsheid maakt dat we gebeurtenissen vanuit verschillende perspectieven en zonder persoonlijke projecties kunnen bekijken, dat we beter kunnen omgaan met het paradoxale of dubbelzinnige van sommige situaties, dat we ons kunnen openstellen voor nieuwe ervaringen en kunnen werken in een domein zonder veel zekerheid.

Het vierde en laatste gebied waarop de training wil inwerken, ligt op het vlak van de zelfzorg: hoe kun je je eigen welzijn voeden en ondersteunen in zo’n veeleisend beroep? Veel professionele zorgverleners worden geconfronteerd met stress en/of burn-out, anderen lijden aan een vorm van verdoving, onverschilligheid of lusteloosheid. De training stimuleert negen velden van zelfzorg: fysiek, emotioneel, intellectueel, sociaal, spiritueel, cultureel, relationeel en wat betreft plezier in het leven en in het werk en persoonlijke roeping.

Dit zijn vier domeinen van transformatie, die allen gebaseerd zijn op de leer van de Boeddha en die in essentie neerkomen op de vraag hoe zorgverleners met mededogen en wijsheid de zieke kunnen bijstaan. Wijsheid en mededogen – inherent aan de natuur van de Boeddha – zijn fundamentele kwaliteiten die door iedereen kunnen ontwikkeld worden en die kunnen bijdragen aan zowel de persoonlijke groei als aan de verandering en verbetering van gans onze wereld.

De tweede component van het trainingsprogramma, waarin de focus op het proces van de patiënt wordt gelegd, speelt zich eveneens af op verschillende gebieden.

Vooreerst leert de zorgverlener op diverse manieren te detecteren wat juist de sociale, psychische, culturele of spirituele kwesties zijn die bijdragen aan het lijden van de zieke. Een ‘issue’ kan bijvoorbeeld zijn dat in de oorspronkelijke cultuur van de zieke niet over de dood of over dood gaan mag worden gesproken en dat het zeer beangstigend is wanneer dat thema wordt aangekaart. Het is belangrijk dat een zorgverlener dit onderkent en begrijpt.

Daarnaast wordt een onderscheid gemaakt tussen pijn en lijden: pijn gaat over de fysieke ervaring (bijvoorbeeld. mijn lichaam is ziek en veroorzaakt pijn) terwijl lijden wordt veroorzaakt door de perceptie daarvan (bijvoorbeeld. ik kan deze ziekte niet aanvaarden of onder ogen zien). De meeste patiënten voelen niet zozeer angst voor het sterven op zich, als wel voor de pijn die dit met zich meebrengt en voor welke invloed een sterke pijnstiller als bijvoorbeeld. morfine kan hebben op hun geestelijke vermogens. Het is nodig dat de pijn zo goed mogelijk onder controle kan worden gehouden, omdat daardoor de levenskwaliteit verbetert en de aandacht en energie op andere onderwerpen kunnen worden gericht.

Verder wordt ook veel aandacht besteed aan het moment van overlijden en alle processen die dit voorafgaan, aan wat voor en rond de patiënt gebeurt bij de dood en aan de zorg voor het dode lichaam nadien.

Tenslotte krijgt ook het verdriet een plaats. Weten dat iemand gaat sterven grijpt mensen aan en veroorzaakt verdriet, zowel bij de zieke zelf als bij zijn/haar familie en de zorgverleners. Vooruitzien op de (eigen) dood en op het verlies van zelfredzaamheid gaat dikwijls gepaard met gevoelens van diepe rouw, waaraan niet mag voorbijgegaan worden.

De derde component van het Being with Dying-programma – transformatie van de groep – volgt uit de grote waarde die wordt gehecht aan (de zorg voor) alle verschillende relaties die zich in deze setting en in die omstandigheden afspelen of vormen. De klemtoon ligt daarbij op aandachtige aanwezigheid en het ontwikkelen van respect voor iedereen die deel uitmaakt van de groep en zorg vraagt of aanbiedt. Daardoor kan de groep evolueren naar een echte gemeenschap.

Tenslotte wordt ook de transformatie van het instituut ziekenhuis beoogd: wat is het (ethisch) beleid van het ziekenhuis aangaande (stervens)begeleiding en hoe reageert het op vragen van patiënten (over reanimatie, euthanasie, e.d.)? Steunt het ziekenhuis op een bepaalde traditie of zingeving en heeft het aandacht voor de spiritualiteit van haar zorgverleners en patiënten? Staat het open voor opleidingen die verder gaan dan de klassieke medische scholing en focussen op welzijn, inzicht, compassie en (zelf)respect? Maakt het een integrale, vierdimensionale zorg mogelijk, waarbij onderkend wordt dat spiritualiteit zowel patiënten als hun familie en de zorgverleners kan helen? Voor veel zorgverleners is hun beroepskeuze een roeping die dikwijls pas vervulling vindt wanneer ze ook hun relationele en spirituele kwaliteiten kunnen inzetten. Zij kunnen via het programma een echte transformatie realiseren, maar die botst dan soms met de eisen en het beleid van het ziekenhuis. Om optimaal te kunnen werken heeft het programma ook een verandering in de ziekenhuizen nodig, het een volgt uit het ander, want – zoals de Boeddha leert – alles is onderling verbonden.

* * *

Joan Halifax - photo by speaking-of-faith-flickr

Joan Halifax.

Het ‘Being with Dying’-programma van Joan Jiko Halifax is een voorbeeld van hoe boeddhistische zorg bij het levenseinde de patiënt, de familie en de zorgverlener kan ondersteunen en inspireren. De opleiding die door het Hoger Instituut van het Boeddhisme werd ontwikkeld volgt een ander stramien – al vormt ‘Leven met sterven’ een onderdeel van de ruimere training – maar is eveneens integraal gebaseerd op de leer van de Boeddha. Het is een aanvullende opleiding: om je als vrijwilliger op een palliatieve verpleegeenheid of in de palliatieve thuiszorg te kunnen inzetten, moet je ook de basiscursus volgen die door de Federatie palliatieve zorg Vlaanderen wordt ingericht. Als verpleegkundige, dokter e.d., kan het je kijk op het werkveld en je eigen specifieke taak daarin verruimen.

Als hulpverlener kom je in contact met allerhande mensen, misschien zijn er wel boeddhisten onder de patiënten, maar misschien ook helemaal niet. Zelf heb ik één keer de vraag gekregen naar een specifiek boeddhistische ondersteuning in de vijf jaar dat ik vrijwilliger was. Maar die was in wezen niet anders dan alle andere begeleidingen die ik deed. Volgens mij zijn de opleiding en de vorming die het boeddhisme kan bieden vooral belangrijk voor de begeleider en hoeft de patiënt noch de familie daarover zelfs iets te weten. Ook in de manier waarop je een stervende en zijn familie benadert heeft het geen belang of die mensen al dan niet boeddhist zijn; het gaat over mensen in nood en in het lijden en de dood zijn we allemaal gelijk.

Het is duidelijk dat een dergelijke training niet enkel gaat over het aanleren van technieken, maar vooral over het ontwikkelen van een manier van zijn, die de basis vormt van alle handelingen en tussenkomsten. Het spreekt ook voor zich dat de vorming niet àf is wanneer de opleiding is voltooid. Zoals elk leven is ook elk sterven uniek en de praktijk leert dat de dood niet altijd vriendelijk is. Soms gaat het moeilijk, is er angst en/of  pijn; soms worden de conflicten niet opgelost, is er verbittering in plaats van verzoening en hardheid in plaats van sereniteit. Vandaar ook dat groot belang wordt gehecht aan de opvolging en de persoonlijke praktijk van de begeleider.

Boeddhabeeld Yungang ChinaDe dood wordt soms wel de enige zekerheid van ons leven genoemd. En in plaats van tegen de dood te vechten, alsof die ooit zou kunnen overwonnen worden, leert de Boeddha ons de realiteit te accepteren zoals ze is: alles wat bestaat is veranderlijk. Als we dat kunnen zien wordt het begeleiden van zieken en stervenden een beoefening op zich, waarbij bedachtzaamheid, transformatie, verbondenheid en loslaten, wijsheid en mededogen centraal staan.

* * *

Bronnen:

Watts, J. & Tomatsu, Y., Buddhist care for the dying and bereaved, Boston: Wisdom Publications, 2012.

http://www.upaya.org/roshi/  -   website Joan Halifax.

http://www.zenspirit.nl/ – website Irène Bakker.

Dit artikel verscheen eerder in Ekö, een uitgave van het centrum voor Shin boeddhisme, Antwerpen.

 

 

 

 

Er is geen Boeddha of Dharma buiten de ene Geest

$
0
0

Door Jules Prast - Boeddhistisch Dagblad

door Bassui Tokusho
uit: Mud & Water. The Collected Teachings of Zen Master Bassui, translated by Arthur Braverman (2002)
vertaald door Jules Prast

Er is geen Boeddha of Dharma buiten de ene Geest. Deze is inherent aan alle mensen, overeenkomstig de gelegenheid en hun bevattingsvermogen. Wanneer een leraar over Amida spreekt tot de gewone man, dan zal hij zeggen dat er geen Geest of Dharma is buiten Amida. Spreekt hij over de wonderbaarlijke Leer, dan zal hij verklaren dat er buiten de wonderbaarlijke Leer geen Dharma is. Spreekt hij over Kanzeon, dan zal hij opmerken dat alles en iedereen Kanzeon is. Spreekt hij over de Geest, dan legt hij uit dat er geen Dharma is buiten de Geest. Wees je ervan bewust dat alle leringen met deze bedoeling worden gegeven. Begrijp je?

Hoewel arhats het hebben over drie vergiften, kent de Tathagata niet eens twee verschillende begrippen. Arhats zijn mensen die de 84.000 vormen van verwarring hebben doen uitdoven, en misschien zijn er nog te vinden bij wie de verwarring voortduurt. Maar de Tathagatha heeft geen twee manieren om de Dharma tot uitdrukking te brengen. Als je zegt dat er twee Dharma’s zijn, dan belaster je de Tathagata.

BoeddhaInUitvoeringDesondanks zijn er, in overeenstemming met het karma van de gewone man, het scherpe en het stompe, oftewel de plotselinge en de geleidelijke realisatie van de Weg. De reis van verwarring naar verlichting kent een oppervlakkige en een diepgaande route. En afhankelijk van de diepgang van de reis, bestaan er hoogwaardige en meer oppervlakkige vormen van realisatie. In een sutra staat dan ook geschreven: “Tussen alle grote wijzen bestaat nog steeds onderscheid, ook al kennen ze de vormloze Dharma.”

Heeft hij evenwel de staat van verlichting niet bereikt, dan houdt iemand vast aan naam en uiterlijke vorm, terwijl hij zichzelf prijst en de Dharma de ene Dharma noemt. Sommige leringen moeten worden vereerd, meent hij, en andere zijn inferieur. Hij legt er de nadruk op dat alles van oorsprong één is, maar verdeelt het Ene in tweeën terwijl hij probeert zijn gedachten ermee in harmonie te brengen. IJs en kokend water zijn van oorsprong bijvoorbeeld beide koel water. Toch blijft ijs hard wanneer het niet is gesmolten. En warm blijft warm zolang het niet is afgekoeld.

Of neem het voorbeeld van mensen die thee met dezelfde smaak drinken. Als iemand iets vies doorslikt, zal dit de smaak van de thee verdrijven. Zo iemand zal niet meer van de thee genieten. Evenzo met de Dharma. Als je, van welke school dan ook, je aan zijn Dharma vastklampt, dan kun je nooit de Weg bewandelen, zelfs in je dromen niet. Heb je staar in je ogen, dan lijkt het wel alsof er in grote wanorde bloemen uit de hemel vallen. Vandaar dat in een sutra staat geschreven: “Als zelfs de Dharma moet worden afgeschreven, hoeveel te meer dan zelfs datgene wat met de Dharma in tegenspraak is.”

Dharma is innerlijke realisatie. Niet-Dharma bestaat uit formele aspecten, zoals naam en vorm, geschriften en gezegden, enzovoorts. Of je je nu vasthoudt aan de binnen- of de buitenkant, het is altijd het zelf dat aan het werk is. Alweer zegt de sutra: “Laat de Geest worden geboren die geen verblijfplaats kent.” Als iemand zegt dat hij Boeddha is, dan verblijft hij in Boeddha; als iemand zegt dat hij een gewone mens is, dan verblijft hij in het rijk van de gewone man. Als je een lering aanhangt, om het even of deze is van Zen of de Reine Land-school, dan is die lering jouw verblijfplaats.

Wat nu wanneer je hele lichaam geen verblijfplaats heeft? Wat is dan de Geest? Stel je ogen hierop in, hier en nu. Als je echt de geur van thee wilt leren kennen, leeg en reinig je mond dan zodat er geen smaak of geur achterblijft. Wil je de Boeddhadharma verwerkelijken, zorg dat je dan eerst de ideeën kwijtraakt van iemand die zich vastklampt aan de Boeddhadharma. Je zult ogenblikkelijk je oorspronkelijk gelaat terugvinden.

Dit oorspronkelijk gelaat was er al voordat de Boeddha in de wereld verscheen, voordat er sprake was van Eén Dharma, voordat jijzelf werd geboren, toen er nog niets was dat als geest of natuur kon worden benoemd. Pas wanneer deze oorspronkelijke geest tot leven wordt gebracht en een naam krijgt, komen we te spreken over de meditatieve kracht van Kanzeon.

Wanneer je duidelijk doordringt in het naamloze, bén je precies op dat moment Kanzeon, bén je Amida. Dan is het, voor de eerste keer, op zijn plaats te zeggen dat er niet twee Dharma’s zijn, maar één, welke naam je hier verder ook aan geeft. Het is echter een misverstand te verklaren dat alle scholen verschillend zijn of dat er geen twee Dharma’s zijn, zolang je spreekt op basis van je persoonlijke begrip, voordat je in de diepste diepte van je aard hebt geschouwd en tot ontwaken bent gekomen op de Weg.

 


B’eter vegetarisch Fins koken

$
0
0

Door Jana Verboom - Boeddhistisch Dagblad

Op 31 augustus 2012 schreef Jessica Hummel op deze plek: “Vanaf vandaag heeft het Boeddhistisch Dagblad een eigen kook/eetrubriek. Om de twee weken een aflevering, met verhaal en recepten. Koken vanuit een boeddhistische achtergrond, in een Nederlandse keuken.

U zult zich misschien afvragen of er eigenlijk een Nederlands boeddhistische keuken bestaat. Nog niet, is het antwoord. Maar we kunnen er iets aan doen. In de landen waar een groot deel van de bevolking boeddhist is bestaat er een boeddhistische variant van de nationale keuken. Dus waarom niet bij ons. Aangezien ons land veel boeddhistische stromingen en groepen rijk is kunnen we al veel buitenlandse kanten op. Maar het mooiste is natuurlijk om het te doen met wat hier is, en wat nu is. Seizoen groenten. Compassie in de keuken, dus weinig tot geen vlees.

Mindfull koken, dus geen nadruk op snel klaar recepten maar liever eens wat langer stilstaan bij de producten waarmee je bezig bent. Het zoeken in hoe je het doet en dát je het doet, en niet waarmee je het doet. Geen dure apparaten en buitenissige ingrediënten. En geen verspilling, dus ook aan restverwerking wordt gedaan. Alle groenten zijn evenwaardig, er wordt over persoonlijke afkerigheid heen gestapt en er zijn suggesties voor het gebruik van andere gelijkwaardige ingrediënten. Er wordt niet gedaan aan muggenzifterij, er wordt eerder met handjes en snufjes gewerkt dan met afgewogen grammetjes. Ook omdat je hier en nu soms aan een wat andere balans in zoet en zuur behoefte hebt. Er is genoeg om mee aan de slag te kunnen. Het grootste punt wordt nog om tweewekelijks met een mooi menu te komen. Input is welkom. En een aardige verzameling recepten die maag en geest een voldaan gevoel geven is het doel.”

Berenvlees in de supermarkt.

Berenvlees in de supermarkt.

De verleiding is inderdaad groot om inspiratie te zoeken in het oosten, de bakermat van het boeddhisme, en dat zal ik zeker doen de komende tijd. Ik wil me dit jaar gaan verdiepen in de zen keuken. Ik lees daar goede dingen over en ik weet er nog heel weinig van. Maar oosters koken kan op gespannen voet staan met het gebruiken van seizoensproducten: wat er hier en nu in Nederland voorhanden is. Daarom maken we nu midden in de winter eerst een uitstapje naar het noorden. In de zomervakantie waren we in Finland, en tot mijn genoegen ontdekte ik in dit land waar veel vlees en vis gegeten wordt (zie foto) ook een heerlijke vegetarische lokale specialiteit: de Karelische pasteitjes. Karelië is een historische regio in Noord-Europa, die gedeeltelijk deel uitmaakt van Finland maar voor het grootste deel in Rusland gelegen is. De pasteitjes lijken erg bewerkelijk, maar blijken gemakkelijk zelf te maken te zijn, al moet je er wel even de tijd voor nemen. Ze bestaan uit eenvoudige, eerlijke ingrediënten en zien er mooi uit. Ze hebben een lekkere bite, met hun combinatie van harde en zachte ingrediënten. Misschien toch een beetje zen? Bij de pasteitjes maken we een Finse bietensalade met echte wintergroenten. 

Karelische rijstepasteitjes (karjalanpiirakat) (ca. 16 stuks, dit is als hoofdgerecht met een salade erbij genoeg voor 8 personen)

Pasteitjesdeeg.

Pasteitjesdeeg.

Voor het deeg:

  • 2 ½ kopje roggebloem
  • ½ theelepel zout
  • Ca. 1 kopje water
  • 1 – 2 eetlepels zonnebloemolie

Voor de vulling:

  • 1 kopje dessertrijst, of restjes gekookte rijst
  • ca. 1 l melk, water, sojamelk, of een mengsel (half water half melk)
  • een flinke klont boter
  • 1 ei
  • ½ theelepel zout

Voor de eierboterspread:

  • 4 eieren
  • 100 g boter of (plantaardige) margarine op kamertemperatuur
  • Ca. ½  theelepel zout

Maak een stevige rijstepap. Dat kan met dessertrijst (volg de aanwijzingen op de verpakking), of gebruik restjes gekookte rijst. Zet het vuur zo laag mogelijk en vergeet niet regelmatig te roeren om aanbranden te voorkomen. Roer er een klont boter doorheen, voeg naar smaak zout toe (pas op met restjes rijst waar al zout aan is toegevoegd) en laat afkoelen, met deksel op de pan. De pap kan ook een dag van tevoren gemaakt worden. Roer door de afgekoelde pap een ei, of, voor een extra romige vulling, twee eidooiers. Eiwitten kunnen in de vriezer maandenlang bewaard worden en je kunt er een pavlova van bakken. Zelf heb ik altijd een afgesloten bakje voor overgebleven eiwit in de vriezer staan, als het bakje vol genoeg is wordt het verwerkt in een pavlova. Daarover een andere keer.

Pasteitjes voor het bakken.

Pasteitjes voor het bakken.

Kneed dan een soepel deeg van de roggebloem en de overige ingrediënten. De hoeveelheid vloeistof die nodig is hangt erg af van hoe fijn het meel is, voeg gerust extra water of meel toe tot een mooi deeg ontstaat, met ongeveer de consistentie van ongerezen pizzadeeg: stevig deeg dat niet aan de handen plakt. Verdeel in ca. 16 porties. Maak van elk stukje een balletje tussen je handen en rol uit op een met bloem bestoven oppervlak met een deegroller (of fles) tot een ovaal lapje met een doorsnede van 10-15 cm, het lapje is dan ca. 1 mm dik.

Leg op elk lapje in het midden een schepje rijstepap en spreid dat iets uit tot een laag van ca. 1 cm dik. Buig nu de randen omhoog en naar binnen over de vulling heen, terwijl je de zijkanten met je vingers indrukt tot een geribbeld geheel (zie foto’s). Op youtube staan ook filmpjes hoe het echt moet: http://www.youtube.com/watch?v=qcfSsxLAS8c&feature=related

Bak de pasteitjes op een licht ingevet bakblik in een voorverwarmde hete oven (hoogste stand: 250 – 300 °C) in 5-10 minuten gaar, afhankelijk van de temperatuur en de grootte van de pasteitjes. Ze zijn gaar als er bruine vlekjes beginnen te ontstaan op de bovenkant.

Beter Karelische pasteitjes

Gebakken Karelische pasteitjes.

De Finnen dompelen de hete pasteitjes direct uit de oven in een mengsel van warme melk en boter (verwarm 1,5 dl melk met een klont boter tot de boter gesmolten is, dompel elk pasteitje even kort onder, dit gaat bijvoorbeeld goed met een pastagrijper) en laten ze nog een half uurtje zacht worden in een afgesloten schaal. Ze worden dan zachter en romiger, maar zijn zonder deze onderdompeling óók al lekker. De melk met boter kan gebruikt worden voor een stamppot of aardappelpuree. In het youtube filmpje gebruiken ze boter en een kwastje.

Serveer (warm, lauw, koud of opgewarmd) met eierboterspread.

Kook voor de spread de eieren in 10 minuten hard. Spoel ze af met koud water en schil ze. Prak de nog warme eieren met de boter en een wat zout tot een spread. Gebruik meteen, als broodbeleg of op de Karelische pasteitjes. Of bewaar de spread in de koelkast. Laat dan voor gebruik op kamertemperatuur komen voor een betere smeerbaarheid.

Bietensalade.

Bietensalade.

Finse gemengde bietensalade (punajuurisalaatti).

Ingrediënten:

2 aardappelen, gekookt, afgekoeld en geschild

2 wortels, geschild en gekookt

2 – 3 bieten, gekookt en geschild

2 augurken, uitgelekt

1 zure appel

1 ui

Zout, peper, azijn

Voor de garnering/als dressing: crème fraiche en dille.

Snipper de ui en snij de overige ingrediënten in blokjes. Meng alles in een kom, meng er wat zout, peper en een scheut azijn doorheen, dek af en laat afkoelen. Na een paar uur in de koelkast wordt alles mooi rood en zijn de smaken goed ingetrokken. Serveer met de zure room en eventueel wat dille. Niet-vegetariërs kunnen er een stukje gerookte zalm of (zure) haring bij eten.

 

 

 

 

 

Ik kan niet hopen goed te doen voor levende wezens

$
0
0

Door Jules Prast - Boeddhistisch Dagblad

Grote innerlijke twijfel over zijn moraliteit en motieven kenmerkte de geschriften van de Japanse boeddhist Shinran Shonin (1173-1263). Hij geloofde niet dat mensen ertoe in staat zijn zichzelf op eigen kracht te bevrijden.

Ik kan niet hopen goed te doen voor levende wezens.

door Shinran uit The Essential Shinran. A Buddhist Path of True Entrusting, edited by Alfred Bloom (2007), fragment 15 vertaald door Jules Prast.

Hoewel ik toevlucht neem tot de weg van het Reine Land, Is het zwaar om een ware, oprechte geest te hebben. Dit zelf is vals en onzeker; het ontbreekt mij volledig aan een zuivere geest.

Wijs, goed en toegewijd Toont ieder van ons zich naar buiten toe; Maar zo groot zijn onze hebzucht, woede, verdorvenheid en bedrog. Dat we in alle opzichten vol zijn van kwaadaardigheid en sluwheid.

Uiterst moeilijk is het aan onze verdorven natuur een einde te maken; Als een giftige slang of schorpioen is de geest. Eveneens vergiftigd zijn de goede daden die we doen; Dit is dan ook een valse, loze praktijk.

Ook al ken ik geen schaamte of zelfverwijt, En heb ik geen geest van waarheid en oprechtheid, De Naam vult het heelal met goede eigenschappen, Omdat deze van Amida afkomstig is.

Zelfs aan een weinig liefde of mededogen ontbreekt het mij; Ik kan niet hopen goed te doen voor levende wezens. Was het schip van Amida’s gelofte er niet, Hoe zou ik de oceaan van lijden anders kunnen oversteken?

Met een kwade en sluwe geest, als slangen en schorpioenen, Zijn we niet in staat door zelfkracht goed te doen. Tenzij we ons toevertrouwen aan de goede leiding van Amida, Zullen we eindigen zonder schaamte of zelfverwijt te kennen.

 

‘Brad Warner Hardcore Zen’ nu ook in Amerika te zien

$
0
0

Door de redactie - Boeddhistisch Dagblad

De Amerikaan Brad Warner is een verre van typische zenleraar en monnik. Hij is ook  punkmuzikant en een schrijver met niet alledaagse toon. Je houdt van Warner of je negeert hem.  Hij is ook het onderwerp in een voor Amerikanen -en veel westerlingen- nieuwe film, “Brad Warner Hardcore Zen,” die volgende week in Amerika uitkomt.  In Europa is de film eerder vertoond op onder andere het boeddhistisch filmfestival BFFE, in oktober vorig jaar in Amsterdam.

Brad_Warner_(Soto_Zen_priest) Wikimedia

Brad Warner, Soto zen, foto Wikimedia.

Warner heeft volgens velen een moderne visie op zen boeddhistische praktijken, met inbegrip van zaken die seksualiteit en het alledaagse leven raken. Hij schreef vier boeken over zenboeddhisme en spiritualiteit, in een stijl die bepaald niet alledaags is te noemen en velen de wenkbrauwen deed optrekken. En dan nu dus de film “Brad Warner Hardcore Zen,” waarvan op 18 januari een voorvertoning is gepland op de Universiteit van Colorado (USA).

De producent van de film is Pirooz Kalayeh, directeur van ‘Hardcore Zen’,  een voormalige student aan de Naropa-universiteit en afgestudeerd aan de Jack Kerouac School of disembodied poetics.   In Los Angeles woonde hij een voordracht bij van Brad Warner en was gelijk verkocht. Hij wist direct dat hij een film over Warner wilde maken, zegt hij. Maar liefst drie andere filmmakers hadden belangstelling voor het maken van een filmproductie, maar Kalayeh zette het voornemen om in een concrete film waarin  Warner wordt gevolgd in zijn dagelijks leven, zijn meditatiesessies en lesgeven.

In de film legt Warner uit hoe hij streeft naar het volgen van een formele zenpraktijk, met inbegrip van het spelen in diverse punkbands, het schrijven van boeken en het tekenen van afbeeldingen voor films. De meeste vrienden van Brad Warner stellen zijn levenshouding op prijs. Ze zijn niet gecharmeerd van een man in een gewaad die enkele centimeters boven de grond zweeft. Kalayeh zegt er naar gestreefd te hebben om Warner op een eerlijke manier weer te geven.

Meer informatie over ‘Brad Warner’s Hardcore Zen’ op  http://local-screen.com/hardcore-zen/boulder-co.

Bron Megan Quinn, Daily Camera.

 

Nico Tydeman: Multiple religious belonging

$
0
0

Door de redactie - Boeddhistisch Dagblad

Nico Tydeman

door Nico Tydeman Sensei, zenleraar,  Zen Centrum Amsterdam.

In academische kringen is al geruime tijd sprake van – en ik moet altijd even diep nadenken en enkele keren slikken terwijl het alsnog enigszins krom uit mijn mond komt – multiple religious belonging.

In de vertaling: ‘veelvoudige religieuze’ … – en dan wordt het spannend hoe belonging vertaald wordt – … ‘behoren tot’, ‘zich thuis voelen bij’, ‘geïnteresseerd zijn in’. Wat met dit moderne verschijnsel bedoeld wordt: men houdt het niet langer bij één traditie, maar men legt zijn oor ook te luisteren bij andere spirituele scholen of leraren. Een boeddhist gaat een week logeren in een soefikamp; een christen bezoekt een lezing van de Dalai Lama, iemand van joodse huize gaat eens langs bij een katholiek theoloog. In boeddhistische kringen is er ook interesse in verschillende boeddhistische scholen. Er zijn leerlingen die af en toe naar de sesshins van Ton Lathouwers gaan, of een week doorbrengen bij mijn dharmabroeder Tenkei Roshi in Zenriver. Anderen doen een Vipassana-retraite, of bezoeken een bijeenkomst met Sogyal Rinpoche. Ook zijn er de ‘ongebondenden’, vrij van welke traditie dan ook.

Men noemt het soms wel ‘shopping’. Voor mij hoeft men over dit verschijnsel niet denigrerend te spreken. Al deze zoektochten kunnen zeer betekenisvol zijn, begrip wekken, verhelderend werken – ook voor de eigen traditie – en vooral vrede stichtend zijn.

Het is iets van onze tijd. Sinds Nietzsche weten we dat ‘de waarheid’ nergens pasklaar ligt te wachten totdat zij aanvaard wordt. Waarheid, ook de religieuze waarheid, is steeds een kwestie van perspectief. En er zijn vele perspectieven mogelijk op de werkelijkheid waarin we leven en sterven. Alles wat vanuit het zenboeddhisme gezegd wordt, is te danken aan een bepaalde wijze van zien. Bovendien zijn we dankzij de media (vooral internet) goed op de hoogte van wat andere scholen te bieden hebben. We zijn omgeven met vele waarheden die ons dicht op de huid naderen. Dit kan verwarrend zijn, maar het dwingt ons ook om onze eigen ogen te gebruiken: wat zie ik en wat doet mij goed?

zendo zin in zen.

zendo zin in zen.

Spirituele scholen zijn praktische onderwijsinstituten. Theorievorming is behulpzaam, maar de beoefening is beslissend. De vraag is niet zozeer: wat weet ik, beschik ik over een sluitende theorie of goed klinkende verklaringen, de vraag is wat doet de beoefening en de verstandelijke reflectie daarover met mij? Dit, volgens het bekende gezegde: onderzoek alles en behoudt het goede.

Ramakrishna is wellicht de meest bekende hindoemysticus uit de 19e eeuw. Opgegroeid in een hindoe-omgeving, wijdde hij zich aan de tantrische godin Kali en beschouwde zichzelf als een kind van de moedergodin. Hij liet echter ook dit beeld achterwege om zich te richten op het vormloze Brahman van de Veda’s. Maar zijn interesse gold ook andere religies. Voor hij zich als goeroe vestigde, wilde hij, zover als mogelijk was, aan den lijve ondervinden wat het betekent een moslim of een christen te zijn. Enige tijd werd hij moslim. Hij riep herhaaldelijk de naam van Allah aan, droeg moslim kleren en bad dagelijks de gebeden van de moslims. Na dit experiment wendde hij zich tot het christendom. Met een christenvriend las hij vele passages uit de bijbel. Hij kon in extase (dat gebeurde vaak bij Ramakrishna) voor een afbeelding van Maria met het kind Jezus staan. Uiteindelijk identificeerde hij zich met Jezus Christus als de grootste yogi. Later zou hij vaak spreken over het mata-patha, wat betekent het ‘perspectief pad’ of ‘zoals het gezichtspunt is, zo is de religieuze beoefening’. Overigens gaf hij zijn leerlingen het advies zich altijd te houden aan één pad.

Ik weet te weinig van Ramakrishna waarom hij dit laatste zo stelt. Maar ik heb wel een vermoeden: er is altijd het gevaar dat je iets niet aangaat in de hoop dat het gras groener is bij de buren. Wie zich nergens aan wenst te binden, wil wellicht het heft in eigen handen houden en komt niet toe aan ‘Uw wil geschiede’.

De kwestie is niet of de ene religieuze traditie beter is dan de andere, noch of alle religies over ‘hetzelfde’ gaan, noch dat zij allen leiden naar één punt (Rome, Mekka of Bodhgaya). Religies zijn ten diepste inwijdingswegen die een mens willen inwijden in het mysterie van bestaan. En hoe kunnen we weten dat zij gaan over één en hetzelfde? Mysteries zijn niet met elkaar te vergelijken. In een mooie studie over de mystieke ervaring las ik: ‘De mystici zijn oecumenisch zonder dat zij de opzet hebben oecumenisch te zijn’. Hun inwijdingswegen willen het mysterie van bestaan naderen, zodat hun volgelingen erdoor geraakt worden en in staat zijn daarin binnentreden. En dit doende komen zij dezelfde, algemeen menselijke, universele gegevens tegen: onthechting, de grote twijfel, de grote dood, de vreugde van de mystieke ervaring en de betekenis die dit heeft voor de persoonlijke ontwikkeling.

Boeddha sanghaDat ik Shinran, de stichter van de Zuivere Landschool, een groot geestelijk schrijver vind, die mij veel te leren heeft en dat ik een grote waardering heb voor het Nembutsu, het zeggen van de naam van Boeddha, betekent niet dat ik mij beschouw als een volgeling van het Zuivere Land. Die waardering heb ik ook voor het Jezusgebed uit de Oosterse Kerken. Dat ik Emmanuel Levinas grondig bestudeerd heb, betekent niet dat ik joods ben. Ik kan Rumi niet lezen met droge ogen, maar ik ben geen moslim. Ik ben een volgeling van de Boeddha. Ik waardeer de zentraditie. Ik houd van zazen, de koans, de historische zenmeesters als mijn voorgangers, de zenkunst. Ik waardeer ook de fouten en de zwakheden die kleven aan de zengeschiedenis, al was het maar dat zij mij leren hoe het niet moet. Ik weet ook, dat als ik naar andere tradities ga in de hoop een volmaakte spirituele leerschool te ontdekken, ik bedrogen uitkom. Er bestaan geen volmaakte geestelijke tradities. Elke school heeft zijn schaduwzijde. Het erkennen en aanvaarden van die zwarte bladzijden heeft een grote spirituele waarde voor de beoefening. Dit ga ik niet uit de weg. Mijn vertrouwen in de zenbeoefening maakt het mij mogelijk te luisteren naar andere tradities en hen naar waarde te schatten.

Altijd als een leerling mij vraagt, ik zou graag naar een sesshin van Jiun Roshi of naar een straatretraite onder leiding van Frank De Waele of naar een workshop van een soefileraar, of naar iemand anders gaan, moedig ik hem of haar aan dat te doen. Ik waardeer het overleg hierover zeer. En ik hoor na afloop graag wat dit voor de leerling betekend heeft en wat dit ook zegt over het gaan van het zenpad.

Tenslotte. De zenweg kent zijn moeilijkheden. Soms van niet geringe omvang. Het is troostrijk te weten dat ook de volgelingen van andere spirituele scholen te maken hebben met dezelfde problemen. Ook zij maken tijden mee van zware twijfel, wanhoop en teleurstelling. Ook zij moeten het hebben van moed en vastberadenheid, discipline, doorzettingsvermogen, toewijding, geduld en een groot vertrouwen in de leer en de leraren. Dit weten, dat wij ‘zennies’ niet de enige zijn die kunnen lijden aan dit pad, is troostrijk en spoort ons aan vooral door te gaan.

Multiple religious belonging toont de rijkdom van de spiritualiteit.

 

 

Dood de Boeddha!

$
0
0

Door de redactie - Boeddhistisch Dagblad

Door Mark Horemans. Dit artikel verscheen eerder in Ekö, een driemaandelijkse uitgave van het centrum voor Shin boeddhisme, Antwerpen.

Terwijl op de achtergrond en zacht muziekje uit mijn Boeddhaboxje speelt (een klein blauw ding van Chinese makelij, een luciferdoosje groot), mijn trouwe vriend tijdens de vele wandelingen die ik maak als ik de hond uitlaat, zit ik achter mijn digitaal schermpje weg te mijmeren over wat boeddhisme nu eigenlijk in wezen voor me betekent – en vooral niet betekent. Kijkend naar de kat die gezapig op het langpolige tapijt ligt te soezen, onbekommerd en volledig zichzelf zijnde, na weer een lange nacht jagen en zwerven, denk ik: zij heeft meer Boeddhanatuur vanuit een ongecompliceerde vanzelfsprekendheid die het “kat-zijn” met zich meebrengt dan velen van ons (mezelf incluis dus) die pretenderen op het pad van de Dharma te lopen.

Heeft het boeddhisme zijn plaats gevonden als levensbeschouwelijke religie, zoals zij zich heden ten dage ontwikkelt denk ik dan, en hoe ver zijn we nog begaan met de oorspronkelijke boodschap, de leer die de historische Boeddha ons meegaf? Vele mensen hebben van de vinger die naar de maan wijst, de maan gemaakt. Van de Boeddha, de jongeman die vanuit praktijkgerichte ervaring en ondervindingen, ons meegaf hoe te leren omgaan met alle lijden – een lijden dat ontegensprekelijk deel uitmaakt van ons leven – maakte men een object van verafgoding, van de boodschapper een doel, van de mens een cultusobject. Juist omdat wij beperkte mensen zoals wij nu eenmaal zijn, hebben we dikwijls nood aan iemand om te verafgoden, om ons op te richten, hem te aanbidden. (Iets wat na al die jaren van beschaving en ontwikkeling nog steeds gefundenes Fressen is, zie maar de popidolen heden ten dage?)

Hoeveel maal heb ik al gehoord dat je een Boeddhabeeld niet zelf mag kopen, dat brengt ongeluk… Hoeveel keer doet men de uitspraak: “de Boeddha zorgt er wel voor,” terwijl men een vertrouwensvolle glimlach om de lippen plooit in een poging om zo sereen in balans met zichzelf, zo evenwichtig mogelijk tracht over te komen?

volle-maan wordpressWaar is de Dharma gebleven denk ik dan. Wanneer zijn we terug naar de grond en naar de vinger gaan kijken, vergetend dat we de vinger slechts kunnen waarnemen dank zij het stralende licht van de maan, die helder, hoog aan de hemel staat.

Mensen hebben iets nodig in het leven om zich aan vast te klampen, een doel, een godsdienst, een idool, een hobby, spiritualiteit, … een God, in onzekere (en andere) tijden, een ankerpunt. Op zichzelf is daar niets mis mee, maar je moet alles wel in perceptie kunnen plaatsen. Het is zoals bij eten: we moeten genieten van de soep, en niet de pollepel uitlikken die ze inschept.

Dat we ons in onzekere en bange tijden of in moeilijke momenten vastklampen aan de figuur van Boeddha is een volstrekt menselijke reactie, een steuntje als we het weer eens moeilijk hebben met onze dagdagelijkse beslommeringen. Wij verwachten echter dikwijls van Boeddha een oplossing voor onze dagdagelijkse problemen en onze twijfels terwijl we heel oprecht wierook branden.

Dikwijls vraag ik me dan af of we de Dharma zoals Boeddha ons heeft gegeven, dan niet goed hebben begrepen of hem gewoon hebben gekneed tot een handelbaar iets, dat functioneel voldoet aan onze verzuchtingen. We verwachten van Boeddha te dikwijls oplossingen terwijl we eerder inspiratie zouden moeten putten, en om van daaruit met de inzichtelijke beschouwingen die de Dharma ons aanreikt zelf iets te doen. We willen wel boeddhist zijn en zo genoemd worden, maar dan wel met alle opties erbij, inclusief een heilsleer die onze problemen oplost, en daarnaast nog een ticket voor “afterlife” als bonus, want: we reïncarneren toch? Of worden geboren in het Reine-Land? – al naargelang de stroming waartoe we behoren?

In de zen middens is de uitspraak bekend: “Als je de Boeddha ziet, doodt de Boeddha.” Shinran zei: “Buiten de Nembutsu is er geen Amida.” Nooit zijn uitspraken zo brandend actueel geweest als in deze jachtige, hectische tijden waar mensen iemand of iets nodig hebben om hun eigen onzeker karretje aan vast te haken, en daardoor dikwijls de boodschap die gebracht werd uit het oog verliezen. Boeddhisme is een “werk”woord, geen koffiezetapparaat dat de koffie voor je maakt, in boeddhisme moet je het opgieten van de koffie zelf doen. Het uitspreken van een Nembutsu of “oh mani padme hum” heeft nog nooit problemen opgelost voor wie dan ook; het creëert wél openingen in onze psyche; het creëert ruimte om oplossingen te zoeken; het zet dingen in beweging vanbinnen. Het laat ons toe ons te uiten: opluchting, loslaten, de dingen uit te spreken, expressie te geven aan onze vreugde, verdriet, hoop, verwachting, … Het is een manier om alles oprecht los te laten. Nembutsu’s, mantra’s, buigingen, …, ze zijn vingers die naar de maan wijzen, wegwijzers, manieren die een weg aangeven om te bewandelen, maar niet meer dan dat.

kwan yin 1Laatst las ik een prachtig artikel in het Boeddhistisch Dagblad dat ging over de vraag of Kwan Yin echt bestond. In een analoge bedenking zouden we ons de vraag kunnen stellen: bestaat Amida werkelijk? Het antwoord betreffende Kwan Yin was dat ze wel degelijk bestond, dat we Kwan Yin elke dag zien: telkens een moeder haar gevallen kind troost, een verpleegster een patiënt verzorgt, als mensen oprecht bekommerd zijn om mensen. Zo is het ook met Amida. Als westerling willen we steeds historische bewijzen, terwijl het dagdagelijkse leven om ons heen vol van bewijzen is. Zoals Kwan Yin staat voor oneindig mededogen, staat Amida voor oneindige wijsheid. Wanneer we nooit wijsheid zien in het leven, kijken we niet goed rond. Want net zoals lijden maken ook wijsheid en mededogen deel uit van het leven, van het totaalpakket dat leven nu eenmaal is. De vraag is dus niet of Kwan Yin of Amida Boeddha daadwerkelijk bestaan hebben, maar of we ze willen zien, en vooral ervaren in ons leven. Al de rest is perceptie, niet relevant en wishfull thinking.

Shaku Kajo

Edel Maex: Lof der onzekerheid

$
0
0

Door Edel Maex - Boeddhistisch Dagblad

In zijn hymne aan Prajnaparamita schrijft Rahulabhadra:

Wees gegroet, Jij die van nergens bent gekomen
en die ook nergens naar op weg bent.
Zelfs de allerwijsten onder de mensen
hebben Jouw woonplaats nooit kunnen bepalen.

Wees gegroet. Zolang wij niet proberen Jou te vatten
raken we daardoor juist aan Jou
en wordt de diepste vrijheid bereikt.
Hoe wonderbaarlijk en hoe ontzagwekkend!

Volgens de overlevering was Rahulabhadra de leraar van Nagarjuna. Je vindt in deze hymne inderdaad de thema’s terug die in Nagarjuna’s bekendste werk, zijn Verhandeling over de Middenweg, dieper uitgewerkt worden. Nagarjuna wordt soms gezien als een van de grondleggers van het mahayana. Het is maar zeer de vraag of Nagarjuna en Rahulabhadra zichzelf zo zagen. Een andere visie is dat Nagarjuna’s verhandeling een commentaar is op een tekst uit het oudste boeddhisme, de Toespraak tot Kaccayana die we ook in de Palicanon terugvinden. In deze sutta wordt aan de Boeddha gevraagd: wat is de juiste visie? De Boeddha antwoordt dat het een middenweg is tussen essentialisme en nihilisme. Dat wil zeggen tussen een vastklampen aan ‘zekerheden’ zoals bv in zijn tijd aan de idee van een onsterfelijke ziel en een houding van ‘alles is illusie, niets is echt’. Geen van deze beide leidt tot bevrijding.

Nagarjuna sabelt in zijn verhandeling alle visies en zekerheden neer, boeddhistische en niet-boeddhistische. Op het ogenblik dat je denkt dat niets meer overeind blijft, wijst hij ook het nihilisme af. Hetzelfde doet Rahulabhadra in zijn hymne. Zelfs de allerwijsten hebben de woonplaats van Prajnaparamita niet kunnen bepalen. De wijsheid is niet te pinpointen, niet op een plek, niet in een traditie, niet in woorden. En toch wijst hij haar niet af, integendeel. Juist in die onbepaaldheid ‘wordt de diepste bevrijding bereikt’.

Toch proberen we het steeds weer opnieuw. We zoeken naar de meest oorspronkelijke tekst of de meest complete traditie. Kijk alleen al maar naar alle disputen binnen het boeddhisme: mahayana-hinayana, geleidelijk-plotseling, eigenkracht-anderkracht , reïncarnatie-yolo … Wie heeft het bij het rechte eind? Rahulabhadra ligt er alvast niet wakker van: zelfs de allerwijsten onder de mensen hebben de woonplaats van de wijsheid nooit kunnen bepalen, pas als wij niet proberen haar te vatten wordt de diepste vrijheid bereikt.

Het spanningsveld tussen nihilisme en essentialisme is nog even actueel als in de tijd van de Boeddha. ‘Radicale Islam is een reactie op radicaal atheïsme’ blokletterde een krant enkele dagen geleden. Er volgt dan de onvermijdelijke klaagzang over hoe de wetenschap de wereld onttoverd heeft en hoe de mensen behoefte hebben aan verhalen. Blijkbaar is de wetenschap en de kritische rationaliteit gekaapt door een nihilistische tendens. Het leven is zinloos, de mens een onbenullige toevalligheid in het universum. Meestal komen deze commentaren van mensen die niet eens zo veel van wetenschap weten. Anders zouden ze beseffen hoe van al onze verhalen die van de wetenschap de meest betoverende ooit zijn. Bij voorbeeld: alle levende wezens op aarde hebben hetzelfde DNA. Dat is toch wonderlijk.

oudedamemanuAl deze verhalen, essentialistische en nihilistische, wetenschappelijke en magische, hebben als gemeenschappelijk element dat ze de werkelijkheid vatbaar, begrijpbaar en vooral voorspelbaar proberen te maken. En als voorspelbaarheid het ultieme criterium is, dan scoort de wetenschap van alle verhalen zonder meer het hoogst. Er is geopperd dat de wetenschap thuishoort in een typisch westers wereldbeeld en zich aan andere culturen opgedrongen heeft. In werkelijkheid hebben alle culturen de wetenschap gretig omarmd. Er is geen enkele cultuur die niet weet te appreciëren dat als je op het knopje duwt het licht aangaat.

Maar, maar …. alle voorspelbaarheid en maakbaarheid ten spijt, geen enkele wetenschap kan voorspellen op welk ogenblik een auto over middenberm zal gaan en frontaal op een tegenligger inrijden. De wetenschap zou zelfs niet weten hoe er aan te beginnen om dit te voorspellen. Het ziekenhuis ligt vol met mensen die dingen doormaken waarvan ze dachten dat hun dit niet zou overkomen. En wanneer je arts je zegt dat je maar 10 percent kans op overleving hebt, beschikt hij over geen enkel middel om te voorspellen of je tot die 10 percent of tot de 90 percent zal behoren. Er blijft een fundamentele onvoorspelbaarheid en onzekerheid. Ieder van ons zal ooit doodgaan. Niemand van ons weet hoe.

Waar blijven we met die onoplosbare onbepaaldheid? Waar vinden we een middenweg? Het lijkt misschien allemaal erg filosofisch en ingewikkeld. Vooral latere tradities hebben de middenweg erg gemystificeerd, onbereikbaar gemaakt, verhuld in paradoxen, maar het is veel simpeler dan dat.

Bij wijze van voorbeeld. Voor ik overstelpt werd door het werk met mindfulness was ik lange tijd actief in psycho-oncologie en palliatieve zorg. Hoe reageren mensen als ze met het onvermijdelijke van de dood geconfronteerd worden? Ik heb mensen heel bitter zien reageren, met een gevoel van zinloosheid, met een houding van: het leven is een misplaatste grap. Ik heb mensen gekend die bij de dood van hun vader, partner, kind, hun geloof verloren. God had hun gebeden dan toch niet verhoord. Datgene waaraan ze zich vastklampten bleek geen houvast. Wat overbleef was een cynisch nihilisme.

Ik heb ook het omgekeerde gezien. Mensen die in wanhoop teruggrepen naar een geloof waarvan ze dachten dat ze het lang achter zich gelaten hadden. Of mensen die zich bekeerden tot een nieuw geloof, angstig op zoek naar een zekerheid om zich aan vast te houden.

En ik heb mensen gezien die van dag tot dag leefden, zonder bitterheid en zonder behoefte om zich vast te klampen. Ik herinner me een man die als ik hem vroeg: ‘Hoe gaat het?’, antwoordde: ‘Goed. Ja ik weet het, dat kan niet maar toch, het gaat goed’. Als iemand stervende is, is dat dan niet per definitie ‘niet goed gaan’? Niet dus. Hij was blij dat ik even bij hem langsliep. Hij genoot van het bezoek van zijn familie. Hij nam nog van iedereen afscheid, bedankte iedereen voor wat ze samen hadden doorgemaakt. Enkele dagen later ging hij in een coma waaruit hij niet meer ontwaakt is. De meeste mensen sterven niet op die manier. Het is een dood die ik iedereen zou willen toewensen.

Amida, sneeuw_voor_de_zon1De middenweg is voor iedereen toegankelijk. We moeten niet wachten tot we doodgaan om dood te gaan. Kijk naar onze meditatiepraktijk. We gaan zitten met een milde open aandacht. We sluiten niets uit, we houden niets vast, we weten niet wat er gaat komen. Soms is er rust en vrede, soms vliegt de angst ons aan. Het hoort er allemaal bij. Er is niets om ons aan vast te klampen, geen iets en geen niets. We doen het gewoon, van moment tot moment, van adem tot adem. Sommige boeddhistische tradities definiëren zichzelf als een voorbereiding op de dood. Maar onze praktijk is in de eerste plaats leven, leven de maalstroom, in de middenweg tussen illusie en desillusie.

Dat geldt niet enkel voor onze praktijk. We denken altijd maar dat religies gaan over geloof, over identiteit, over (pseudo)zekerheid, iets om ons aan vast te klampen. Wat we in de hele discussie over het hoofd zien, is dat religies ook een plaats bieden aan de fundamentele onvoorspelbaarheid en onzekerheid van het leven. Aan verhalen en zekerheden is er geen tekort. Wat we nodig hebben is openheid voor onzekerheid, voor het onbepaalde.

Het onbepaalde, het onzekere is tegelijkertijd beangstigend en fascinerend. Het is bron van wanhoop en van creativiteit. Het is levengevend en levensgevaarlijk. We deinzen er voor terug en toch wordt juist daar “de diepste vrijheid bereikt”. Daarom bouwen we er een beveiliging om heen, als een ‘containment field’ in StarTrek-terminologie, rond een massa kolkende lava. We omgeven het met verhalen, rituelen, architectuur. We mediteren binnen de veiligheid van de vierkante meter van ons matje, van bel tot bel. Ook deze tekst is niet meer dan een poging om er een logische klinkende uitleg aan te geven. Als je rondkijkt zie je dat de mensheid dat altijd al gedaan heeft, waar ook ter wereld, in talloze tradities, allemaal andere verhalen, andere vormen, andere gebouwen. ‘Tradition is like a container, it both preserves and conceals’.

Edel Maex zen zittenNu de ‘grote verhalen’ hun geloofwaardigheid verloren hebben, wie moet er nu voor een containment field zorgen, voor verhalen, rituelen, gebouwen? Het machtigste verhaal van deze tijd is de wetenschap, dus is het nu aan de wetenschap. Hoe vreemd dit in sommige oren ook mag klinken, het gebeurt al. In het laboratorium van een van de pioniers van de neurowetenschappen, Richard Davidson, bevindt zich een prachtige meditatieruimte. Ja, maar dat is dan weer voor wetenschappelijk onderzoek. Inderdaad, en het is in de loop van de geschiedenis altijd wel voor iets geweest. Inderdaad, het verhaal riskeert de inhoud te versmachten. Ook dat hebben we keer op keer gezien. En keer op keer hebben mensen nieuwe verhalen gemaakt, nieuwe gebouwen neergezet om mensen een ruimte te geven voor het onbepaalde het onzekere, het haast ondraaglijke, het allesvernietigende en levengevende, want, zo zingt Rahulabhadra, ‘zo wordt de diepste vrijheid bereikt. Hoe wonderbaarlijk en hoe ontzagwekkend!’

 

Boeddhistische schatten in Mogao-rotsen

$
0
0

Door de redactie - Boeddhistisch Dagblad

In het woestijnlandschap van het uiterste noordwesten van de Chinese provincie Gansu zijn in de beroemde rotsen van Mogao 492 natuurlijke kloostercellen en boeddhistische heiligdommen te bewonderen. In de grotten is een overvloed van boeddhistische muurschilderingen te zien, die onderdeel vormen van een serie van drie van zogenaamde grotkunst in China, tezamen met de grotten Yungang in provincie Shanxi en de grotten van Longmen in de Chinese provincie Henan.

Kunstenaars begonnen in 366 na Chr. in een rotswand in het midden van China’s enorme Taklamakanwoestijn met het uithakken van de grotten en maakten op een oppervlakte van meer dan vierhonderdvijftigduizend vierkante meter spectaculaire muurschilderingen. Dat is meer dan dertig keer de oppervlakte aan muurschilderingen in de Sixtijnse kapel in Rome. De collectie in de grotten, in de buurt van Dunhuang, een belangrijke toegangspoort tot het Westen en liggend aan de befaamde zijderoute, behoort tot werelds rijkste schat van boeddhistische kunst. Over de inrichting en het beschilderen van de grotten werd duizend jaar gedaan en ze bereikte haar creatieve pieken tijdens de zevende en achtste eeuw, wanneer de macht van China toenam door het beheersen van zeeroutes.

Grotten van Mogao, China.

Grotten van Mogao, China.

Het grootste aantal muurschilderingen is gemaakt tijdens de Tang-dynastie. Kunstenaars brachten boeddhistische verhalen die het leven illustreerden aan op de muren van de grot. De schilderingen zijn veelkleurig en met fijne details gemaakt. In de schilderijen en in de artistieke stijlen zijn invloeden terug te vinden van vele etnische minderheden van China. De kunstuitingen zijn een bewijs van uiteenlopende culturele uitwisselingen tussen China en het Westen gedurende meer dan tien dynastieën in de loop van duizend jaar. Vanaf de tiende eeuw na Chr. nam de bevolking van Dunhuang af en werden de meeste grotten verlaten.

De ontdekking van de grot, samen met de tientallen duizenden van manuscripten en relikwieën die hierin staan, wordt door deskundigen geprezen als ‘s werelds grootste ontdekking van oude oosterse cultuur. Deze belangrijke ontdekking zijn van onschatbare waarde voor de hedendaagse typering van de complexe geschiedenis van het oude China en Centraal-Azië. In de grotten zijn tegen de vijftigduizend manuscripten gevonden, de meeste in het Chinees, maar ook geschreven in het Tibetaans, Sanskriet en sogdisch. De meeste teksten zijn boeddhistisch van aard. Er zijn ook confucianistische, Taoïstische werken, en producties van de toenmalige Chinese regering, waaronder administratieve documenten, anthologieën, woordenlijsten, woordenboeken en kalligrafische oefeningen.

De manuscripten bieden een uniek inzicht in religieuze en wereldlijke zaken van China, evenals van andere Centraal Aziatische koninkrijken uit de vroege perioden, via de Tang en vroege Song dynastieën. De manuscripten gevonden in de bibliotheekgrot  bevatten het oudst gedateerde gedrukte boek, de diamant soetra, uit 868, voor het eerst vertaald uit het Sanskriet in het Chinees in de vierde eeuw.

Bron BNN, boeddhisme.


Coöperatieve gedachte kan economie menselijker maken

$
0
0

Door de redactie - Boeddhistisch Dagblad

De coöperatieve gedachte is terug van weggeweest. “Verwacht geen mirakelen van nieuwe coöperatieve projecten maar het is wel meer dan wat krabbelen in de marge”, zegt Walter Lotens, die zich in het thema verdiepte. “Nieuwe coöperaties kunnen helpen om onze economie weer een stuk menselijker en leefbaarder te maken.” Door Ons Recht, Denis Bouwen.

Walter Lotens is de auteur van het boek ‘De nieuwe coöperatie. Tussen realiteit en utopie’(2013). Hij geeft ook voordrachten over het onderwerp. Zelf is Lotens coöperant bij Ecopower, NewB, Apache en De Groene Waterman.

“Een goeie vriend van me, Bob Docx, was de bezieler van De Krikker, een Antwerpse coöperatie die zich jarenlang specialiseerde in het opknappen en onderhouden van R4-autootjes. Docx maakte me warm voor het idee om coöperatieve projecten in het Noorden onder de loep te nemen. Ik wilde graag de link leggen naar het Zuiden, waar coöperatief denken als het ware met de moedermelk wordt meegegeven. Op de hoogvlaktes in Bolivia is het vanzelfsprekend om als gemeenschap intens samen te werken. Anders kan je daar gewoon niet overleven.”

“Coöperaties zijn natuurlijk kwetsbare constructies. De rol van de founding fathers is doorgaans cruciaal. Als zulke figuren even de teugels lossen, loopt de boel vaak vast. In een coöperatie heb je een idealistische, utopische dimensie. Maar er is ook de menselijke factor, en die valt niet te onderschatten. Je moet rekening houden met ‘het kromme hout waaruit de mens is gemaakt’, om te verwijzen naar de moraalfilosoof Immanuel Kant.”

Trappisten

Volgens Lotens zijn er in België heel wat zakenlui die vooral om praktische of financiële redenen een coöperatieve vennootschap gebruiken. “Er zijn naar schatting zo’n 26.000 erkende coöperatieve vennootschappen. Maar amper 500 daarvan beantwoorden aan de criteria die gelden om van een echte coöperatie te kunnen spreken. Niet alles is goud wat blinkt.”

In zekere zin zijn ook de trappisten van de abdij van Westvleteren coöperanten, vindt Lotens. “Die paters leven in een gemeenschap en maken samen bier. Ze verstaan als geen ander hoe ze de markt moeten bespelen. De trappisten houden het aanbod beperkt en beslissen zelf wanneer ze bereid zijn meer bier op de markt te brengen. In feite maken ze gebruik van de markt om hun sociale en religieuze doelstellingen te verwezenlijken. Mooi toch.”

Rochdale

De coöperatie is terug van weggeweest, zegt u?

“Inderdaad. Rond het midden van de 19de eeuw werden de eerste coöperaties gesticht door wevers uit het Engelse Rochdale. Zij werden uitgebuit en wilden samen sterker staan. In ons land kreeg je nadien de mooie verhalen van de Vooruit en van de katholieke coöperaties. Tegenwoordig trekken werknemers van Ford Genk naar het Spaanse Mondragon om daar te bekijken hoe je via coöperaties economische activiteiten kan trachten te verankeren.”

“Wereldwijd vertegenwoordigt de International Co-operative Alliance (ICA) pakweg één miljard mensen die lid zijn van coöperaties. In Canada zijn bij de Caisses Desjardins alleen al 5,6 miljoen coöperanten aangesloten. En tel het vermogen van de 300 grootste coöperaties ter wereld bijeen en je hebt de negende grootste mogendheid op aarde.”

Er is ook reden om kritisch te zijn, natuurlijk?

“Mondragon in Spaans Baskenland wordt door velen als een succesverhaal gezien. De fans trekken op bedevaart naar ginder. Mondragon toont hoe je, vertrekkende van een kleinschalige coöperatieve bank, een heel economisch weefsel kan uitbouwen. Alleen speelt de solidariteit vooral onder de Baskische coöperanten. Mondragon heeft ook buiten Spanje activiteiten en daar worden de werknemers toch niet altijd even goed behandeld.”

Het streven naar een andere, betere wereld is van alle tijden.

occupy hulpgoederen

occupy hulpgoederen

“Sous les pavés il y a la plage, zeiden ze in mei ’68. Onder de kasseien tref je het strand aan. Het is van alle tijden om naar een beter leven voor jezelf en je nakomelingen te streven. In de huidige transitiebeweging vind je jongeren en anderen die in Warschau manifesteren voor een beter klimaatbeleid, aan stadslandbouw doen en in ruilsystemen stappen. De indignado’s en de aanhangers van de Occupy-beweging zijn moderne exponenten van mei ’68. Het gaat om een utopische onderstroom in de maatschappij die niet massaal is maar wel heel reëel. Via zo’n onderstroom is het mogelijk nieuwe initiatieven van onderuit te laten groeien en een nieuw soort middenveld te creëren.”

Hommel

Wanneer spreek jij van coöperatief ondernemen?

“Als het gaat om een vorm van ondernemen die op vrijwillige basis en van onderuit gebeurt, waarbij wordt gewerkt in de geest van Rochdale: elke vennoot heeft één stem en er worden alleen beperkte dividenden uitgekeerd. Ik vergelijk het altijd graag met een hommel. Een bij met een dik lijf en smalle vleugels die ondanks alles toch in de lucht blijft hangen. De kunst bestaat erin om het beestje in de lucht te houden. Een coöperatie moet het midden zoeken tussen haar idealistische uitgangspunten en de vereisten van de dagelijkse bedrijfsvoering.”

In het recente verleden bleek dat de coöperatieve gedachte soms flink de mist kan ingaan. Maar er zijn ook nieuwe voorbeelden die dan weer bemoedigen.

“Het Arco-debacle wierp een schaduw over het coöperatieve gedachtegoed. Maar ik vind dat je vooral het authentieke coöperatieve verhaal moet blijven vertellen.”

“Een schitterend voorbeeld van een moderne coöperatie is Ecopower, de energieleverancier die ontstond uit de ideeën van twee mensen aan de keukentafel en die nu bijna 45.000 aandeelhouders telt. Bij Coopkracht, een informeel overlegplatform voor mens- en milieuvriendelijke bedrijven, werken ze momenteel aan een memorandum in het teken van de verkiezingen van mei. De leden van Coopkracht willen dat de politiek voor een beter inhoudelijk kader voor coöperaties zorgt.”

“De Wrikker in Antwerpen is een drukkerscollectief dat al vele tientallen jaren bestaat. In die drukkerij combineren ze de service van een gewoon bedrijf met het streven naar meer duurzaamheid. Terre en Autre Terre in het Luikse Herstal zijn vennootschappen die zowat 300 mensen voltijds tewerkstellen en die afval recycleren en verwerken. Bij dat project komt één vierde van het personeel naar de algemene vergaderingen, wat buitengewoon veel en heel democratisch is. Ik hoorde ook al de Luikse professor Jacques Defourny vertellen over de ontwikkelingen in Franstalig België. Defourny gaf me de indruk dat het zuiden van ons land toch al een stuk verder staat met de coöperatieve gedachte.”

“Nog een nieuwe speler is de coöperatieve vennootschap Samen Sterker, die groepsaankopen organiseert vanuit socialistische hoek. We moeten alleen opletten dat we geen nieuwe verzuiling in het leven roepen. Het is wellicht niet nodig dat ieder in zijn eigen hoek nieuwe coöperaties sticht. We moeten misschien eerder de oude zuilen proberen te overstijgen. Hoe dan ook kunnen vakbonden zeker helpen om het coöperatieve gedachtegoed opnieuw uit te dragen.”

Nieuwe bank

De plannen voor de nieuwe coöperatieve bank NewB weken veel enthousiasme los.

“Al 45.000 mensen bleken bereid minstens 20 euro op te hoesten om coöperant van die nieuwe bank te worden. Dat is niet niks. Het is afwachten of het zal lukken om de ambities waar te maken. De overheden moeten mee willen en de andere banken mogen geen stokken in de wielen steken. Als de bank er effectief komt, kan dat perspectieven openen voor velen die nu met ideeën rondlopen maar niet genoeg kapitaal bijeengebracht krijgen.”

In het Zuiden, zeker in Latijns Amerika, hebben de mensen nog weinig te leren want daar zijn ze goed vertrouwd met ‘de solidaire economie’?

“Kijk naar Argentinië of Uruguay. Landen die door een zware financiële crisis gingen en veel bedrijven zagen failliet gaan. Op een aantal plaatsen werden bedrijven bezet door hun personeel, de empresas recuperadas. De eigenaars waren daar niet happy mee maar toch zetten de bezetters in heel wat gevallen door. Op dit moment draaien nogal wat van die bezette ondernemingen nog altijd in zelfbeheer, als coöperatie. De werknemers doen er meer dan hun eigen taken. Ze ondergingen een persoonlijk groeiproces en leerden bijvoorbeeld ook hoe je aan marketing moet doen.”

“In Suriname, waar ik zes jaar lang woonde, heb je een mengelmoes van bevolkingsgroepen. Afro-Surinamers, Javanen, Hindoestanen, Chinezen, noem maar op. Die hebben ook eigen vormen van solidariteit behouden of ontwikkeld. Onder Surinamers met Afrikaanse roots bestond de gewoonte om geregeld samen geld in een pot te steken en die centen volgens een beurtrol te besteden. Een soort microkrediet avant la lettre. Dat systeem lag aan de basis van Godo, een heuse coöperatieve bank waarin 70.000 Surinamers participeren.”

Derde Weg

Kunnen coöperaties een alternatief bieden voor het huidige economische systeem, dat terecht veel kritiek oogst?

“Coöperaties kunnen zeker helpen om onze economie een stuk menselijker te maken. Sommige mensen zoeken al langer naar een Derde Weg, ergens tussen de staatseconomie en de vrije markt met haar excessen. We kunnen het marktmechanisme behouden maar moeten wel een halt toeroepen aan de ontsporingen, de zotte rendementseisen en de wilde bonussen. Correcties zijn noodzakelijk. We zien nu dat het coöperatief denken weer wat terrein wint. Afwachten of de klassieke economie daar iets van leert of niet. Veranderingsprocessen vergen hoe dan ook veel tijd.”

Hoever moeten de vakbonden hierin meegaan?

“De Belgische vakbonden hebben een rijk coöperatief verleden. Vanuit die voedingsbodem groeide ook onze sociale zekerheid, die voor veel landen een groot voorbeeld is en blijft. De LBC-NVK en andere vakbonden hoeven niet per zelf grote initiatieven te nemen. Maar ze moeten wel mee aanwezig zijn binnen de transitiebeweging. Er moeten nog meer bruggen worden geslagen tussen de vakbonden en de coöperatieve wereld. In een dossier als NewB kunnen vakbonden zeker helpen om genoeg kapitaal bijeen te brengen zodat het project kan slagen.”

Bron dewereldmorgen.be.

Dit verhaal verscheen in de editie januari 2014 van ‘Ons Recht’, het ledenblad van de vakbond LBC-NVK, een onderdeel van het ACV. Ontdek meer over de LBC-NVK op www.lbc-nvk.be

Deze bijdrage is gelicenseerd onder een Creative Commons Naamsvermelding-NietCommercieel-GeenAfgeleideWerken 2.0 België licentie

Heeft een hond de Boeddhanatuur?

$
0
0

Door André Baets - Boeddhistisch Dagblad

In de Japanse (Rinzai) zen traditie wordt er gebruik gemaakt van ‘koan’.
Een koan is een korte dialoog meestal tussen een monnik en zijn meester.
Het antwoord van de meester is nooit rationeel of intellectueel te begrijpen.

Eén van de bekendste koan verhalen gaat als volgt:

Een monnik vraagt aan meester Zhaozhou Congshen (in Japan gekend als Joshu): “Heeft een hond de Boeddhanatuur?”

De meester antwoordt: “Wu” (‘Mu’ in Japan)

Chihuahua Conan en monnik Yoshikuni, Shuri-Kannandotempel, Okinawa, Japan. Tekst André Baets.Het oplossen en verklaren van de koan laat ik aan de zen-addicten over; maar onderstaande foto doet mij er toch toe neigen om de vraag positief te beantwoorden.

We zien de chihuahua Conan en de monnik Yoshikuni, beiden wonende in de Shuri-Kannondo tempel in Okinawa, Japan.

Has the dog buddhanature no, catMaar er zijn er ook die zeggen: nee.

Ik wil de grootste hebben…

$
0
0

Door André Baets - Boeddhistisch Dagblad

 

Het is waarschijnlijk menselijk, maar we willen in alles een ander overtroeven. De snelste auto, de hoogste parachutesprong, de grootste pizza… Het Guinness book of records staat er vol van.
In boeddhistische kringen is het niet anders (dat zijn ook maar mensen). Waar het in Europa meestal gaat om de grootste tempel, gaat het in Azië om het grootste Boeddhabeeld.

De top vijf is als volgt:

Op de vijfde plaats staat de bronzen, 88 meter hoge en 700 ton wegende ‘Lingshan Ta Fo, de grote Boeddha van Ling Shan in China.

De Grootste 5 Lingshan Ta Fo, boeddha van Ling Shan, China

Op de vierde plaats volgt de 92 meter hoge betonnen en met goud beklede zittende Boeddha in het Thaise Wat Muang Monastery in de provincie Thong.

De grootste, 4, gouden Boeddha in Thailand, Wat Muangklooster, Thong

Op de derde plaats staat de 110 meter tellende Ushiku Daibutsu in de Japanse stad Ushiku (Ibaraki).

De grootste, 3, Ushiku, Japan, 110 meter hoog

Op de tweede plaats volgt de 116 meter hoge Boeddha Laykyun Setkyar. Het beeld staat in het stadje Taung in Myanmar (Birma).

De grootste, 2,  116 meter hoog, Boeddha Laykeyun Setkyar, Taung, Birma

En op nummer één: de koperen, 1000 ton wegende ‘Spring Temple Buddha’. Met zijn 128 meter (als je het voetstuk meerekent komt de volledige hoogte op 208 meter) momenteel de grootste Boeddha ter wereld. Het beeld bevindt zich in Zhaocun, China.

De grootste, 1, 1000 ton, koper, Spring Temple Buddha, grootste Boeddha ter wereld, Zhaocun, China

Maar eigenlijk, wat mij het meest interesseert en aanspreekt is het Boeddha beeld op de zesde plaats: de ‘reuzen Boeddha van Leshan’ in China.

De grootste, 6, Reuzen Boeddha van Leshan, China

In tegenstelling tot de top vijf – die allemaal gedurende de laatste dertig jaar, met moderne technieken en materialen, gebouwd zijn – dateert de 71 meter hoge zittende Leshan Boeddha, uit de Tang Dynasty (618-907 AD).
Het beeld is uit de rotsen gehouwen aan de oever van de samenloop van drie rivieren: de Minjiang, de Dadu en de Qingyi.

De grootste, 6a, Reduzen Boeddha van Leshan

De werken begonnen in 713 onder de leiding van de monnik Haitong. Hij hoopte, zo zegt het verhaal, dat de Boeddha de turbulente en voor de scheepvaart gevaarlijke samenvloeiing van de rivieren zou temperen. Het werk werd beëindigd door zijn leerlingen in 803.
Oorspronkelijk werd het beeld door een houten afdak beschermd en was het volledig bedekt met goud. Door de eeuwen heeft de vergankelijkheid zijn werk gedaan en in 1963 begon de Chinese regering met de eerste restauraties. Deze gaan tot op heden nog steeds beetje bij beetje door.

De grootste, 6b, Reuzen Boeddha van Leshan, China.

In 1996 werd het beeld en de hele omliggende berg Emei erkend als United Nations UNESCO World Heritage Site.

DE grootste, 6c, Reuzen Boeddha van Leshan, China.

De grootste, 6d, reuzen Boeddha van Leshan, ChinaEn, zul je, je afvragen heeft het uitkappen van het beeld de woelige wateren rustig gemaakt? Inderdaad, zegt het verhaal, door het storten van de afgehouwen steengruis in de rivier werden de verraderlijke kolken opgevuld en werd de scheepvaart een stuk veiliger. Zo zie je maar.

 

Zuid-Korea maakt kennis met Tibetaanse thangkakunst

$
0
0

Door de redactie - Boeddhistisch Dagblad

Zuid-Korea maakt op dit moment kennis met een typisch Tibetaans boeddhistische kunstvorm, de thangka’s. Donderdag werd in Seoul de tentoonstelling ‘A thousand Gannan Thangka’ geopend. De makers van de tanga’s zijn afkomstig uit de Tibetaanse autonome prefectuur in de Chinese provincie Gansu.

Een thangka is een traditionele Tibetaanse (geborduurde)schildering, meestal een beeltenis van een boeddhistische godheid, scène of mandala. Het is bedoeld om te dienen als een gids voor contemplatieve ervaring of te bidden. Met een geschiedenis van meer dan 1300 jaar, wordt de tanga gezien als de encyclopedie van de Tibetaanse cultuur. Het zijn ervaren kunstenaars die een thangka kunnen en mogen schilderen.

Tien jaar geleden besteedde de 60-jarige Tibetaanse Thangka kunstenaar Schedar een heel jaar aan het tekenen van het Tibetaanse Thangka-schilderij “Yamantaka,” een god in het Tibetaans boeddhisme, met blauwe huid en vierendertig armen.

De tentoonstelling in Seoul duurt tot vier maart, veertien thangka’s maken deel uit van de expositie en vormen een onderdeel van ‘A thousand Gannan Tanghka’s’, een tien jaar geleden begonnen commercieel project waaraan 120 kunstenaars deelnemen. De bedoeling is om duizend van de meest traditionele Tibetaanse thangka’s af te beelden. De in Seoul geëxposeerde doeken laten onder meer perioden uit het leven van de Boeddha zien en de groene en witte Tara, godinnen in het Tibetaans boeddhisme. De thangka’s zijn gemaakt aan de hand van oude afbeeldingen, waarbij de strikte regels Tibetaans boeddhistische regels zijn gevolgd voor het maken ervan.

De Tibetaanse thangkakunst is populair over de hele wereld. Oude tanga’s die gemaakt zijn in de 12e tot de 15e eeuw hangen in westerse musea. Tegenwoordig worden nieuwe thangka’s, geschilderd door hedendaagse Tibetaanse kunstenaars, als beleggingsobjecten beschouwd.

Afbeelding Maitreyainstituut.

Afbeelding Maitreyainstituut.

Thangka’s zijn Tibetaanse rolschilderingen met boeddhistische onderwerpen. Doordat veel Tibetanen nomaden waren, was het essentieel dat ook afbeeldingen en decoraties makkelijk te vervoeren waren, vandaar dat rolschilderingen er erg populair waren.

Letterlijk betekent het Tibetaanse woord thang-ka: ‘vastgelegde boodschap’. In de aloude kunst van Tibetaanse rolschilderingen hebben alle figuren en heeft elk detail zijn specifieke betekenis.

Dat thangka’s meer zijn dan decoratieve plaatjes, ziet de toeschouwer wel, maar om de boodschap te ontcijferen is meer kennis nodig. Het ontcijferen van de boodschap komt niet op de eerste plaats: de allereerste bedoeling van een thangka is dat de afbeelding het hart raakt, de toeschouwer iets doet’ en daardoor nieuwsgierig maakt naar die boodschap.

Het schilderen van thangka’s was, en is, een hoog ontwikkelde en belangrijke uitdrukking van religieuze expressie in Tibet. Het is een medium waardoor de hoogste idealen van het boeddhisme naar buiten geroepen worden en tot leven worden gebracht. Een afbeelding van een Boeddha functioneert als een ‘landkaart’ bij onderricht. Vroeger trokken monniken van dorp naar dorp om daar, aan de hand van thangka’s die ze opgerold met zich meedroegen, de leer van de Boeddha uit te leggen. Daarnaast functioneert een thangka als focus en ondersteuning voor het beoefenen van Boeddhisme, bijvoorbeeld als hulpmiddel bij meditatie, en dient het als constante herinnering aan het hebben van vertrouwen in het pad dat Boeddha heeft uitgestippeld. Op een dieper niveau zijn thangka’s de visuele expressie van de volledig ontwaakte staat van verlichting, het ultieme doel van het Boeddhistische spirituele pad.

Thangka’s worden getekend volgens een raster, dat precies de juist afmetingen en proporties van elke Boeddha of Bodhisattva aangeeft, zoals gebaseerd op de Boeddhistische iconografie. Die juiste verhoudingen zijn belangrijk omdat de afbeeldingen informatie overbrengen en een ondersteuning zijn voor het                     spirituele pad. De kennis van deze verhoudingen en van de betekenis van de verschillende symbolen wordt al eeuwen doorgegeven van vader op zoon, van leraar op leerling.

“Alle elementen van een Tibetaanse religieuze schildering hebben een symbolische waarde. Deze symbolen dienen als hulpmiddel om innerlijke kwaliteiten op het spirituele pad te ontwikkelen. De boeddha-afbeeldingen zelf worden beschouwd als voorstellingen van specifieke aspecten van de verlichting. Manjushri bijvoorbeeld belichaamt wijsheid en Avalokiteshvara belichaamt mededogen. Respectvol  zijn tegenover zulke boeddha-afbeeldingen heeft daarom het effect van respect bewijzen aan wijsheid en mededogen, wat op zijn beurt weer als bron van inspiratie werkt om zelf  deze kwaliteiten te ontwikkelen.”

Zijne Heiligheid de 14e Dalai Lama (van het voorwoord  van ‘Mystical Arts of Tibet’).

 

Bron Chinese staatspersbureau Xinhua, Maitreyainstituut.

 

Vrij van smetten…

$
0
0

Door André Baets - Boeddhistisch Dagblad

‘Evam me sutam’, aldus heb ik gehoord. Deze woorden werden uitgesproken door Ananda, de neef en persoonlijke verzorger van de Boeddha. Volgens de traditie had hij een uitzonderlijk geheugen en reciteerde hij, tijdens het eerste concilie dat vlak na de dood van de Boeddha werd gehouden, alle leerredes. Evam me sutam is dan ook, traditiegetrouw, de aanhef van elke sutta in de Pali-Canon.

 

Evam me sutam, aldus heb ik gehoord…

Anangana-Sutta (MN 5) ‘vrij van smetten’

In de suttas is het niet altijd de Boeddha die spreekt. Ook zijn belangrijkste leerlingen, zoals Sariputta en Moggallana, komen aan het woord.

Sariputta en Moggalana, de twee belangrijkste discipelen van de Boeddha

Sariputta en Moggalana, de twee belangrijkste discipelen van de Boeddha

In aanwezigheid van de Verhevene en de monniken richt Sariputta zich in een vraag en antwoordgesprek tot Moggallana.

Het is een leerrede over morele tekortkomingen (in de tekst aangeduid met het woord ‘smetten’).

Eens verbleef de Verhevene in Savatthi in het Jetavana, het park van Anathapindika.

Daar sprak eerwaarde Sariputta volgende woorden tot de monniken:

“Er worden vier soorten personen aangetroffen in de wereld. Welke vier?

Ten eerste is er de persoon met een smet [lees morele tekortkoming] die niet in overeenstemming met de werkelijkheid weet dat hij een innerlijke smet heeft.

Ten tweede is er de persoon met een smet die in overeenstemming met de werkelijkheid wel weet dat hij een innerlijke smet heeft.

Ten derde is er de persoon die vrij van smetten is en die niet  overeenkomstig de werkelijkheid weet dat hij geen innerlijke smet heeft.

Ten vierde is er de persoon die vrij van smetten is en die overeenkomstig met de werkelijkheid wel weet dat hij geen innerlijke smet heeft.”

“Wat de eerste betreft, deze wordt van de twee personen met een smet als de minste beschouwd. De tweede wordt van de twee personen met een smet als de beste beschouwd.

Wat de derde betreft, deze wordt van de twee personen die vrij van smetten zijn, als de minste beschouwd. De vierde wordt van de twee personen die vrij van smetten zijn, als de beste beschouwd.”

Hierop vraagt Moggallana aan Sariputta om zich te verduidelijken.

Sariputta vervolgt:

“Vriend, wat de persoon betreft die een innerlijke smet heeft en dit niet weet hiervan kan verwacht worden dat hij geen wilskracht zal ontwikkelen, hij zich niet zal inspannen, geen energie zal ontplooien om die smet te verwijderen. Hij zal vol passie, vol haat, vol verwarring, met een smet, met bezoedelde geest sterven.

Het is te vergelijken met een bronzen schaal meegebracht van de markt en bedekt met stof en vuil. Als de eigenaars deze schaal niet zouden gebruiken, niet zouden reinigen, maar op een stoffige plaats zouden neerzetten; zou die bronzen schaal, na verloop van tijd, niet nog viezer en met vuil bedekt zijn?”

“Zeker, vriend.”

“Wel, net zo is het gesteld met de eerste persoon met een smet.”

“Wat de persoon betreft die een innerlijke smet heeft en dit weet, daarvan kan verwacht worden dat hij wilskracht zal ontwikkelen, hij zich zal inspannen, energie zal ontplooien om die smet te verwijderen. Hij zal zonder passie, zonder haat, zonder verwarring, vrij van smetten, met een onbezoedelde geest sterven.

Het is te vergelijken met een bronzen schaal meegebracht van de markt en bedekt met stof en vuil. Als de eigenaars deze schaal zouden gebruiken en zouden reinigen en niet op een stoffige plaats zouden neerzetten; zou die bronzen schaal na enige tijd niet schoner en gereinigd zijn?”

“Zeker, vriend.”

“Net zo is het gesteld met de tweede persoon met een smet.”

“Wat de persoon betreft die vrij van smetten is, maar dit niet weet, daarvan kan verwacht worden dat hij aandacht aan het aspect schoonheid zal schenken [hij richt zijn aandacht op, laat zich meeslepen door aantrekkelijke objecten]. Hierdoor zal passie zijn geest bederven. Hij zal vol passie, vol haat, vol verwarring, met een smet, met bezoedelde geest sterven.

Het is te vergelijken met een bronzen schaal meegebracht van de markt, die schoon en gereinigd is maar door de eigenaars niet wordt gebruikt of gereinigd en op een stoffige plaats gezet. Zou op die manier die bronzen schaal na enige tijd niet vies en met vuil overdekt zijn?”

“Zeker, vriend.”

“Net zo is het gesteld met de eerste persoon die vrij van smetten is.”

“Wat de persoon betreft die vrij van smetten is en dit weet, daarvan kan verwacht worden dat hij geen aandacht aan het aspect van schoonheid [bij een aantrekkelijk object] zal schenken. Door hier geen aandacht aan te schenken zal passie zijn geest niet bederven. Hij zal zonder passie, zonder haat, zonder verwarring, vrij van smetten, met onbezoedelde geest sterven.

Het is te vergelijken met een bronzen schaal meegebracht van de markt, die schoon en gereinigd is en door de eigenaars wordt gebruikt, schoon gehouden en niet op een stoffige plaats gezet. Zou op die manier die bronzen schaal na enige tijd niet nog schoner en gereinigd zijn?”

“Zeker, vriend.”

“Net zo is het gesteld met de tweede persoon die vrij van smetten is.”

Sariputta.

Sariputta.

Hierop vraagt Moggallana of Sariputta (ten behoeve van de aanwezige monniken) wat meer uitleg kan geven over het begrip ‘smetten’.

“Smet, smet, vriend; waarvoor is dat woord eigenlijk een aanduiding?”

“Smet, vriend, is een aanduiding voor het koesteren van slechte, onheilzame wensen.”

Sariputta geeft nu tien concrete voorbeelden van ‘onheilzame wensen’. Alhoewel in de tekst de voorbeelden betrekking hebben op monniken zijn de meesten ook op ons, leken, mits een kleine aanpassing, van toepassing.

“De mogelijkheid doet zich bijvoorbeeld voor dat volgende wens bij een of andere monnik opkomt: “Als ik een overtreding begaan zou hebben, mogen de monniken dat dan niet te weten komen.” Maar de mogelijkheid bestaat dat de andere monniken van die monnik te weten komen dat hij een overtreding begaan heeft. Dan is hij boos en ontstemd, denkend: “Die monniken weten van mij dat ik een overtreding begaan heb.” Die boosheid en die ontstemdheid zijn beide smetten.”

Op gelijkaardige wijze somt Sariputta nog negen vormen van ‘onheilzame wensen’ op. Telkens wenst de monnik dat hem iets toekomt en als dit dan niet gebeurt is hij boos en ontstemd.

“Als ik een overtreding begaan zou hebben, mogen de monniken mij dan onder vier ogen de les lezen, niet te midden van de Sangha.”

“Als ik een overtreding begaan zou hebben, moge een gelijke mij dan de les lezen, niet een ongelijke.”

“Ach, moge de Leraar, terwijl hij mij ondervraagt, de Dhamma aan de monniken onderrichten en hiervoor niet een andere monnik nemen.”

“Ach, mogen de monniken mij steeds voorop laten lopen wanneer ze een dorp binnengaan voor voedsel en hiervoor geen andere monnik kiezen.”

“Ach, moge ik in de eetzaal de beste zitplaats, het beste water en het beste voedsel krijgen en niet een andere monnik.”

“Ach, moge ik in de eetzaal de dankzegging uitspreken na de maaltijd, niet een andere monnik.”

“Ach, moge ik de Dhamma onderrichten aan de monniken, nonnen, mannelijke en vrouwelijke lekenvolgelingen, niet een andere monnik.”

“Ach, mogen de monniken, nonnen, de mannelijke en vrouwelijke lekenvolgelingen mij eer bewijzen, hoogachten, respect betuigen, vereren en niet een andere monnik.”

“Ach, moge ik de beste gewaden verkrijgen, het beste voedsel in de bedelnap, de beste verblijfplaats, de beste medicijnen bij ziekte, niet een andere monnik.”

“Maar de mogelijkheid bestaat dat een andere monnik dit alles te beurt valt en dan is hij boos en ontstemd. Voor het koesteren van deze slechte, onheilzame wensen is het woord ‘smet’ een aanduiding.”

Sariputta vervolgt:

“Wanneer ze ook maar zien en horen dat het koesteren van deze slechte, onheilzame wensen door een monnik niet opgegeven is, dan bewijzen zijn medebroeders hem geen eer, achten ze hem niet hoog, betuigen ze hem geen respect; ook al is hij een heremiet, iemand die op een afgelegen verblijfplaats woont, een bedelmonnik, een drager van lompen van een vuilnishoop, een drager van schamele kleren.”

“Het is te vergelijken met een bronzen schaal meegebracht van de markt, waarop de eigenaars het karkas van een hond leggen. Na die met een andere schaal bedekt te hebben gaan zij terug naar de markt. Als de mensen deze schaal zien zouden ze het volgende kunnen denken: “Hé, wat wordt daar gedragen als iets heel bijzonders?” Na het deksel opgetild en de inhoud gezien te hebben zouden ze vervuld worden van afschuw, weerzin en walging. Zelfs bij de hongerigen zou er geen verlangen naar voedsel meer zijn, laat staan bij de verzadigden.

Zo is het ook gesteld met de monnik die slechte, onheilzame wensen koestert en ze niet opgeeft.”

“Maar wanneer ze ook maar zien en horen dat het koesteren van slechte en onheilzame wensen door een monnik opgegeven is, dan bewijzen zijn medebroeders hem eer, achten hem hoog, betuigen ze hem respect; ook al woont hij aan de rand van het dorp, leeft hij van uitnodigingen, draagt hij kleren geschonken door huishouders.”

“Het is te vergelijken met een bronzen schaal meegebracht van de markt, waarop de eigenaars gekookte rijst, waaruit de zwarte korrels zijn verwijderd, verscheidene sauzen en curries zouden leggen. Na die met een andere schaal bedekt te hebben gaan ze terug naar de markt. Als de mensen deze schaal zien zouden ze het volgende kunnen denken: “Hé, wat wordt daar gedragen als iets heel bijzonders?” Na het deksel opgetild en de inhoud gezien te hebben zouden ze vervuld worden van de verrukkelijkheid en de appetijtelijkheid ervan. Zelfs bij de verzadigden zou er verlangen naar voedsel opkomen, laat staan bij de hongerigen.

Zo is het ook gesteld met de monnik die slechte, onheilzame wensen niet meer koestert en ze opgegeven heeft.”

Moggallana beaamt wat Sariputta zegt, hij prijst hem en stelt dat degenen die laks zijn in hun beoefening, die weinig energie hebben, achtzaamheid verwaarlozen, een afdwalende geest hebben en het niet zo nauw nemen met ethische principes, bij het horen van wat Sariputta zegt weer moed vatten en hun fouten herstellen.

En dat bij degenen die wel de poorten van hun zinnen bewaken, eerlijk, bescheiden, ingetogen en waakzaam zijn, de woorden van Sariputta een bevestiging van en aanmoediging voor hun praktijk zijn.

Moggallana besluit dan ook:

“Het is goed dat een medebroeder in het heilige leven ons afwendt van het onheilzame en ons vestigt in het heilzame.”

En de sutta eindigt met:

“Zo verheugden deze beide grote geesten zich in elkaars goedgesproken woorden.” (sutta ingekort)

Ik hoor jullie al denken: “Deze sutta had ik met de helft van de woorden kunnen zeggen. En dat klopt. Maar ik wil er aan herinneren dat deze leringen mondeling werden doorgegeven en pas later op schrift werden gesteld. Het herhalen, bijna in cadans, van bepaalde delen was en is nog steeds een hulpmiddel (upaya) voor de monniken.

En toch, als je de tijd neemt om de tekst aandachtig (en het liefst hardop) te lezen, vind je pareltjes van subtiele nuances.

In de passage waarin gezegd wordt dat de medebroeders een monnik geen respect betuigen als blijkt dat deze onheilzame wensen niet heeft opgegeven, staat: “… ook al is hij een heremiet, iemand die woont op een afgelegen verblijfplaats, een bedelmonnik, een drager van lompen…”.

In de volgende passage over de monnik die de onheilzame wensen wel heeft opgegeven en daarvoor door zijn medebroeders gerespecteerd wordt, lezen we: “… ook al woont hij aan de rand van een dorp [is dus geen heremiet die in afzondering woont] …leeft van uitnodigingen [hij gaat dus niet alle dagen van huis tot huis op bedelronde maar neemt de uitnodigingen van de leken om bij hen thuis te komen eten aan], … draagt kleren geschonken door huishouders [loop niet rond in lompen].

Sariputta zegt ons om niet voort te gaan op uiterlijkheden, maar te kijken naar de handelingen van een persoon. Het is niet omdat iemand uren in volledige lotushouding kan zitten en de uiterlijke kentekenen van een monnik of non heeft dat deze persoon ook in handelen en gedachten ‘naar de werkelijkheid’ de smetten heeft opgegeven.

 

 

 

 

 

Viewing all 5097 articles
Browse latest View live